01 mei 2011

Dinah



Ik zat rustig te wachten op het perron toen hij naast me kwam zitten. Een van mijn (vele) afwijkingen, ongetwijfeld ingegeven door een zeer lichte neiging tot controle, is dat ik altijd veel te vroeg ben. Er zijn mensen die de kunst beheersen om net op het perron aan te komen als de trein binnenrijdt, en dan ineens met een vloeiende beweging zichzelf de wagon in te wurmen, en dat nog voor al die andere mensen die er al lang staan te wachten. Ik ben meestal een van die andere mensen, wat natuurlijk ook een bestemming is in het leven.

Maar goed, die zaterdagnamiddag zat ik daar te wachten op de trein. Lekker weertje trouwens, en dat ondanks de aangekondigde buien en onweer. Hij heette Fons, kwam dus naast me zitten en ging meteen van start: “Het zit dus zo, ik ben gek op Dinah. Er is niets aan te doen. Er is zo’n liedje, je kent dat misschien wel: I Must Have That Man. Bij mij is het ook zoiets, ik moet Dinah hebben.”

Ik wou meteen een filosofisch debat openen, met de stelling dat je nooit iemand kunt hebben, waarop hij me aankeek met een blik die me erop wees dat ik ongetwijfeld een brave sukkel was, te goed voor deze wereld of zo, ik krijg dat wel eens meer te horen. Maar het had desondanks toch enig effect.

“Ja, natuurlijk kun je niemand hebben, dat weet ik ook wel. Maar het gaat hier om de nietsontziende aantrekkingskracht van Dinah. Als je haar zou zien, zou je meteen weten wat ik bedoel. Dat is gewoon mmmmmm.”

Mmmmmm dus. Het woord mmmmmm gebruik ik zelf enkel in erg speciale gevallen en voor erg speciale personen. Wanneer je een sms’je krijgt met daarin het woord mmmmmm, dan moet je dat toch best nog even bewaren, zodat je er af en toe nog eens naar kunt kijken. En mmmmmm-herinneringen of –dromen dienen met veel zorg gekoesterd te worden. Dat is algemeen geweten. En dat doe ik dus ook.

“Het is allemaal begonnen met die nieuwe uniformen van het treinpersoneel van de NMBS. Ik ken Dinah al heel lang. We zaten ooit nog samen op de kleuterschool. Ik weet nog dat ik toen dacht: later ga ik met Dinah trouwen, of anders met juf Nora. Ik was er nog niet helemaal uit. In elk geval, Dinah is altijd in mijn gedachten gebleven. Ik was stilaan van plan een brief te sturen naar een van die programma’s waarin ze oude liefdes opsporen. Tot ik haar zag, op de stoptrein naar Hasselt. Het was hier op deze plek, ik stond hier op het perron te wachten op iemand die met die trein zou arriveren, toen ik haar net voor mijn neus zag uitstappen. Zij bleek de treinbegeleidster van die trein.”

Hij legde uit dat hij op zich al onder de indruk was van die nieuwe uniformen, met dat grijs en dat oranje, van het NMBS-personeel. En dan vooral toch de mantelpakjes.

“Ik begrijp nooit goed waarom, maar soms hebben uniformen een bijzondere aantrekkingskracht. Bij mij is het dat uniform dat de treinmevrouwen aan hebben. Die mantelpakjes, en die hoedjes. Ik geef toe, niet bij iedereen werkt het even goed, en over de mannenuniformen kan ik me niet uitspreken. Maar soms, man toch… En dus een aantal weken geleden, wie zie ik hier ineens, in zo’n mantelpakje? Dinah! Ik stond aan de grond genageld, helemaal perplex.”

Sinds die dag was Fons volledig in de war. Slecht slapen, weinig eetlust, bibberende handen. En om de paar dagen kwam hij dus hier op het perron zitten, op deze bank, in de hoop Dinah nog eens te zien.

Ik vroeg hem wat hij zou doen als Dinah nu ineens hier uit zou stappen. “Ik weet het niet. Misschien wil ik zeggen: Dinah, ik ben Fons, wil je met me trouwen? Maar het zou kunnen dat dat niet helemaal goed valt. Dinah, ik ben Fons, mag ik je een geheim vertellen? Dat zal ook niet echt goed zijn, vrees ik. De kans is groot dat ik helemaal niets weet te zeggen, en dat de trein weer gewoon vertrekt, met Dinah erin. Maar dan heb ik haar toch nog een keer gezien, dat is ook al iets.”

Van dat hebben bleef ondertussen dus nog erg weinig over, zo leek het wel. Op dat moment kwam mijn trein binnen. De bank waar ik zat, was ter hoogte van de laatste wagon. Een treinmevrouw was er niet te zien, toch niet aan die kant van de trein. Ik stapte in, knikte nog even naar Fons, en de trein vertrok.

En ergens tussen Aarschot en Diest, kwam ze mijn wagon binnen. Dinah. En, eerlijk is eerlijk, Fons had niet gelogen, qua aantrekkingskracht. Ze kwam tegenover me zitten.

“Ik zag dat u met Fons zat te praten, daarnet in Leuven. Als ik Fons zie zitten, zorg ik er altijd voor dat ik helemaal aan de andere kant van de trein uitstap om op mijn fluitje te blazen en zo, zodat hij me zeker niet ziet.”

En ze vertelde me hoe Fons in de kleuterschool ooit op een dag met zijn borstel vol blauwe verf haar tekening, waar ze zo hard aan had gewerkt, zo ongeveer had overschilderd. Dat had ze nooit vergeten. Het had lang geduurd eer die gebeurtenis uit haar nachtmerries was verdwenen. Ze was op zich al redelijk verlegen, maar die kwestie had haar aarzelende contacten met mannen nog extra bemoeilijkt. Sinds een tijdje ging het echter beter, haar zelfvertrouwen groeide. Ze geloofde dat het ooit nog allemaal in orde zou gaan komen. Tot ze op een dag ineens Fons zag zitten.

Ik vertelde haar dat er nog heel wat andere mannen zijn op de wereld, mannen die het nooit in hun hoofd zouden halen haar kunstwerkje te besmeuren. Ik gaf haar enkele van de eerste aardbeien van het seizoen die ik de dag daarvoor op de markt had gekocht. Toen ik uitstapte, wuifde ze me nog na. Het komt vast wel goed met Dinah, dat weet ik wel zeker.

Geen opmerkingen: