15 mei 2011

Het fluistert

‘Dit is een mooie wandeling. Je hoort de zee nauwelijks, zo weinig wind is er.’
‘Alsof er iets speciaals te gebeuren staat. Een stilte voor er iets komt.’
‘Zou er iets komen dan?’
‘Ik hoop het niet, ik hoop dat dit zo blijft. Dat we hier nog een tijd zo kunnen blijven lopen.’
‘Ja? Dat ontroert me, meer dan ik je kan zeggen.’
‘Je moet niet te veel denken. Niet aan vroeger, niet aan wat had kunnen zijn. Denk alleen aan nu, dat is genoeg.’
‘Vertel nog eens iets, het maakt niet uit wat. Ik hoor je graag vertellen.’
‘Toen we op weg waren naar hier vanmorgen, moest ik nog denken aan die zeehond die je hier ooit gezien hebt. Ik weet nog hoe je erover vertelde, zoveel jaar geleden. Het is raar, maar die zeehond is sindsdien vaak in mijn dromen geweest. Ik weet niet waarom, maar hij duikt soms op. En vanmorgen dacht ik er weer aan. Misschien zien we morgen ook wel een zeehond. Dat zou speciaal zijn.’
‘Ja, dat zou mooi zijn. Ik vind het nog altijd jammer dat ik toen geen foto kon maken.’
‘Misschien is dat wel niet jammer. Misschien is het wel goed als die zeehond in je hoofd kan blijven, zonder dat je zeker weet of dat beeld wel klopt.’
‘Het zou een goed teken kunnen zijn, als we morgen een zeehond zien hier.’
‘Ja, misschien wel. Ik kan wel wat goede tekens gebruiken eigenlijk.’
‘Dat begrijp ik.’
‘Ik wil niet dat je er te veel over vraagt, maar eigenlijk was je er wel, de hele tijd. Dat mag je wel weten. Maar laat het verder maar zo. Nu zijn we hier.’
‘Dat is goed. De zee lijkt zo kwetsbaar zo. Je zou er gewoon in kunnen wandelen, en ze zal zich niet verzetten. Er zullen geen golven zijn die je zouden vragen om toch nog even na te denken. Ze is zo aanraakbaar. En net daardoor voel je ook iets van schroom.’
‘Ik heb altijd gehouden van je verhalen over de zee. Soms vroeg ik me af waarom ik niet zag wat jij altijd leek te zien. Maar dat heb ik losgelaten.’
‘Soms, als ik niet helemaal rustig ben, dan is het alsof de zee me niets doet. Dan kom ik hier, en zou ik zo graag iets willen voelen of horen, en dan komt er niets. Dan is het alsof de zee me zegt dat ze er pas zal zijn als ik ook klaar ben.’
‘En nu gaat het wel dan?’
‘Ja, nu gaat het wel, heel snel al eigenlijk.’
‘Misschien is dat ook een goed teken.’
‘Wie weet. Soms vond ik het moeilijk om jouw onrust te zien. Soms was het alsof je zoveel moest wegduwen, en als je dan iets zei over jezelf, leek het ineens zo vernietigend, zo hard.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, het is zo. Misschien besefte je het zelf niet altijd.’
‘Weet je, ik wil denk ik altijd vooruit. Dat lijkt me het gemakkelijkst. Zoals wat we nu doen. Dat praten gaat omdat ik ook kan zien waar we naartoe gaan, of alleszins dat we ergens naartoe gaan. Ook al draaien we daar straks weer om en gaan we weer terug. Het is die beweging denk ik, die lijn die je kunt zien.’
‘Ik wou misschien alleen zeggen dat je geen schrik moet hebben om iets te zeggen, ook als we niet bewegen, en gewoon stil zitten of liggen.’
‘Dat is goed, ik weet het.’
‘Ik denk dat er straks een volle maan komt als het donker is.’
‘Misschien moeten we dan buiten gaan zitten, en naar de maan kijken.’
‘Ik zal je dan nog mijn verhaal vertellen. Over het boek, en wat ermee gebeurd is.’
‘Dat zou ik graag willen horen, vertel dat straks maar.’
‘Het is zo anders nu, weet je. Hier nu zijn. We zijn iemand anders geworden. En tegelijk was dit er toen al, als een mogelijkheid of zo.’
‘Ik begrijp denk ik wat je bedoelt. Het klinkt misschien raar, maar dit voelt voor mij niet anders.’
‘Ja, dat klinkt een beetje raar. Maar als het zo is, dan is het goed.’
‘Weet je wat ik ook nog dacht vanmorgen? Naast de zeehond dan. Ik zou eigenlijk graag hebben dat je nog eens zingt voor mij. Nu niet, vanavond.’
‘Als je dat wilt, zal ik het graag doen. Of mijn stem goed is, weet ik wel niet, maar ik zal het proberen.’
‘Dat is lief. Het zal onnozel klinken, maar op een bepaalde manier kon jij me altijd doen dromen. Misschien ook met dat zingen, ik weet het niet.’
‘Het is goed. Zullen we daar, aan die golfbreker, even gaan zitten? En daarna weer terugkeren?’
‘Dat zullen we doen. Heb je geen last van de zon trouwens?’
‘Nee, ik heb mijn voorzorgen genomen.’
‘Soms denk ik dat je een manier zou moeten vinden om iets meer zon toe te laten. Ik weet dat je er niet tegen kunt. Maar soms denk ik dat het iets meer zou mogen zijn. Het zou je goed doen.’
‘Denk je? Ik weet het niet, maar ik zal er eens over nadenken.’
‘Daar gaan we weer, hij zal er eens over nadenken. Die truc ken ik al. Je bent ook niets veranderd. Zei zij op licht glimlachende wijze.’
‘Maar ik kan nog wel altijd even goed kietelen.’

Geen opmerkingen: