08 mei 2011

In de ban van de tegenstander


Heeft de bedreigde zijn vijand nodig om zelf te zijn? Kan een vorm van poging tot begrijpen van wie jou naar het leven staat je bevrijden van een duaal denken waarin je alleen maar slachtoffer mag zijn? Of wordt zo’n poging tot ‘humanisering’ in plaats van de voor de hand liggende demonisering een vorm van schuldig verzuim, van gevaarlijk en naïef handelen? Is het zo dat de tiran in wezen zo onzeker is dat hij zijn vijand nodig heeft, om zo zelf iemand te kunnen zijn? En zou je die infernale logica kunnen doorbreken door hem als mens te benaderen? Of is dat een fatale blindheid die je verhindert om in opstand te komen en zo onherroepelijk naar je gruwelijke lot zal leiden?

Die vragen waren door het indrukwekkende boek In de ban van de tegenstander, van Hans Keilson. Keilson werd geboren in 1909. In 1936 emigreerde hij naar Nederland, waar hij ook in het verzet ging. Zijn ouders stierven in Auschwitz. Na de oorlog werkte hij als psychiater. Dit boek verscheen voor het eerst in 1959, en werd al gedeeltelijk geschreven tijdens de oorlog. Een nieuwe vertaling kwam nu terug uit.

Het boek is een soort raamvertelling. Een ik-verteller krijgt kort na de oorlog van een advocaat een manuscript dat iemand hem in bewaring had gegeven. Aan het einde van het boek komen we dan te weten wat er werkelijk gebeurd is met de auteur van dat manuscript, dat de hoofdbrok van het boek uitmaakt. Het manuscript is een soort egodocument, waarin een verteller gebeurtenissen uit zijn leven vertelt, en zo in het reine probeert te komen met zijn eigen keuzes en inschattingsfouten. In het manuscript wordt in algemene termen gesproken over de opkomst van een gevaarlijke dictator (voorgesteld als “B.”), in een niet nader genoemd land, en over een gemeenschap die door de politieke ontwikkelingen geviseerd en bedreigd wordt. Met die creatieve verdoezeling wil de auteur van het manuscript risico’s voor zichzelf en voor de bewaarder ervan vermijden. Maar tegelijk maakt dat het boek, dat overduidelijk gaat over de opkomst van Hitler en zijn nazibeweging, indringender. Het duidelijk benoemen van de historische feiten en personen zou, paradoxaal genoeg, het verhaal ‘gemakkelijker’ hebben gemaakt. Nu word je als lezer nog dichter in de psychologische processen van het hoofdpersonage gezogen.

Als kind krijgt het hoofdpersonage het al duidelijk te horen van zijn vader: “Als B. ooit aan de macht komt, dan zij God ons genadig! Dan zullen we pas wat beleven.” Dat het maatschappelijk klimaat verandert, merkt hij wanneer hij uitgesloten wordt door de andere spelende kinderen. En hoewel hij ‘zijn vijand’ haat en vreest, doet hij toch niet wat voor de hand zou liggen: kiezen voor een vorm van verzet of verdediging tegen de bedreiging van iemand die het op jou gemunt heeft. Hoe dat verwarrend psychologisch mechanisme van een symbiose tussen vijand en slachtoffer werkt, wordt op verbluffende wijze verteld in het boek. En dat niet door een oordelende verteller buiten het verhaal, die zou kunnen duiden en afstand nemen. De verteller in het manuscript probeert in een beschrijving van zijn eigen belevenissen, en vooral van de manier waarop hij die gebeurtenissen probeerde te duiden, in het reine te komen met zijn eigen verblinding.

We zien hoe een vriendschap wordt afgebroken omdat de vriend is toegetreden tot de beweging van B. Het hoofdpersonage probeert echter steeds meer te kiezen voor een soort intellectuele afstand, hij wil niet in de ‘voor de hand liggende’ slachtofferrol stappen. Of dat gewoon naïef is, of een vorm van zelfbescherming in het niet willen zien van een pijnlijke realiteit, weet je als lezer niet. Het hoofdpersonage denkt zeer goed te beseffen dat die ander zijn vijand is, maar wil niet zomaar aanvaarden dat die alleen maar een vijand is. Wanneer hij in een café getuige is van een opzwepende speech van B. voor een uitgelaten menigte, ontwaart hij in diens retorische razernij een soort bewijs van onzekerheid. B. heeft hem en zijn gemeenschap nodig om zichzelf, om iemand te zijn. Het is een schok, die hem het inzicht lijkt te geven dat hij in een persoonlijke ontmoeting, een menselijk contact, het onheil zou kunnen afwenden. Zijn fascinatie voor zijn vijand blijft. Door zijn merkwaardige gedrag wordt hij ook tegenover de vrienden in zijn eigen gemeenschap een buitenstaander.

De werkelijkheid dringt echter steeds verder door. Wanneer hij kennismaakt met een meisje, komt hij op haar kamer terecht in een gesprek van haar vrienden, van wie er een betrokken was bij de vernieling van een begraafplaats. Dat gebeuren wordt in een bijzonder lange, en daardoor ook erg indringende en onontkoombare passage beschreven. Het verstikkend gevoel niet weg te kunnen uit een bedreigende omgeving ervaar je als lezer bijna fysiek als je dat hele relaas leest. Tegelijk leer je ook iets over groepsdruk en de drempels die je over moet om ‘kwaad’ te doen.

Zijn vrienden van weleer hebben andere keuzes gemaakt, en proberen zich actiever te verweren tegen hun lot. Hij wordt bij een van hun acties betrokken, maar blijft een toeschouwer. In een van de meest aangrijpende stukken van het boek vertelt zijn vader hem hoe hij steeds zijn rugzak klaar heeft staan voor het moment waarop ‘ze’ hem zullen komen halen. Hij denkt dat zijn vrouw het niet weet.

Een climax komt er wanneer het hoofdpersonage uiteindelijk oog in oog komt met B. Wanneer die door de straten rijdt, wordt hij onweerstaanbaar aangetrokken en wil hij eindelijk zijn geliefkoosde vijand in de ogen zien. Die ervaring wordt uiteindelijk als een stevige dreun tegen zijn kop. Pijnlijk ontnuchterend en verhelderend tegelijk.

In de ban van de tegenstander is een verpletterend boek. Het kruipt onder je huid, en tijdens het lezen zou je regelmatig willen kunnen ontsnappen. Het boek geeft je echter niet de kans te vluchten in schema’s van goed en kwaad of in eenduidige ethische oordelen. Hans Keilson beschrijft op meesterlijke wijze de complexe mechanismen van zelfbescherming en zelfbegoocheling die kunnen spelen in extreme maatschappelijke omstandigheden, maar in wezen ook in bv. een disfunctioneel gezin. Door het niet uitdrukkelijk over de Tweede Wereldoorlog te hebben leert het je misschien nog indringender net wel iets over die gruwelijke periode, maar ook iets over de mens in het algemeen en over wat op een andere plaats en een ander moment ook kan gebeuren. Hans Keilson heeft dat gedaan in een boek dat met grote vormbeheersing is geschreven en dat nog lang door je hoofd blijft gaan nadat je het hebt neergelegd.

Geen opmerkingen: