Ze heette
Aldegonde, en ik leerde haar kennen in de wachtkamer. Ik zat daar in de
wachtkamer van de polikliniek, voor mijn jaarlijkse melanoomcontrole. De
laatste van de lentecontroles. En dus tijd om de ramen te gaan wassen, nu het
officieel lente is, of zoiets. Wachtend in de wachtkamer word ik altijd een
beetje zenuwachtig. Mevrouw de dermatoloog vraagt altijd of er het voorbije
jaar iets veranderd is aan de vlekjes. Verre van onbevlekt ontvangen ben ik,
dat kan alleszins gezegd worden. Maar ik kan nooit op die vraag antwoorden. Ten
eerste zie ik niet zoveel aan die vlekjes, buiten hun vlekkerigheid dan. En ten
tweede bevindt een van de in het oog te houden vlekjes zich op mijn rug. Ik zeg
dus elk jaar dat ik niet zo vaak naar mijn rug kijk, zelfs eigenlijk helemaal
nooit. En dan moet mevrouw de dermatoloog altijd even lachen.
Maar goed
ik zat daar dus te wachten. De dokter had ook dit jaar weer veel vertraging.
Bij het onderzoek zou ik trouwens te weten komen dat ik een belangrijke vlek
heb op een van de kleine tenen van mijn rechtervoet. Dat stelden ze vast, de
doktermevrouw en nog een andere doktermevrouw, die in opleiding bleek. Ze
stonden gebogen met veel aandacht, en moeilijke woorden, naar die tenen te
kijken. Mijn tenen zijn even lelijk als de rest van mijn lichaam, maar die
omschrijving ‘belangrijke’ vlek, die bleef toch wel hangen.
Het was een
speciale dag, dat kon je voelen. Er zinderde iets in de lucht. Overal in de
stad lagen op dat moment nog allerlei kleurige topjes en jurkjes, voorzien op
reële inkijkmogelijkheden, te jeuken in de kast. Klaar om later uitgelaten en
bekeken te worden.
Aldegonde
dus. Ze stond ineens voor me, en zei: ‘Volgens mij ben jij een man die een
hekel heeft aan paraplu’s. Ik ken jou niet, maar jij lijkt me een man die ik
zou kunnen kennen. En volgens mij ben jij een man die een zin zou kunnen
bedenken als: ik spreek tegen jouw afwezigheid.’
Waarschijnlijk
trok ik een beetje bleek weg terwijl ik haar sprakeloos aankeek. Ik vroeg haar
hoe zij die intieme details over mij wist. Dat was maar gewoon volgens haar, ze
had dat nu eenmaal. Ze lachte, aaide me even over mijn grijze haren, en kwam
naast me zitten. Aldegonde was van een diepgaande schoonheid. Die ochtend had
ik nog zitten nadenken over een zin waar het woord diepgaand in stond. Het leek
daar niet te passen, en uiteindelijk verving ik het door verregaand. Maar
terwijl zij daar zat, besefte ik dat schoonheid niet echt verregaand kan zijn,
maar dus wel diepgaand. Of zoiets.
Aldegonde
had ook vlekjes. Op allerlei plaatsen, niet nader genoemd. ‘Ja zei ze,
vanmorgen is het dus gebeurd. Ik heb hem buitengezet, en het werd tijd.
Robrecht, zo heet hij. Al lang had ik het gevoel: er is iets, maar ik weet niet
wat. En sinds vandaag weet ik het dus. Ik hoorde dat bericht over die brochure
van die (*****) Geert Bourgeois. Over hoe de echte Vlamingen zijn, volgens hem
dan. Ik ben dat gaan opzoeken, en stelde tot mijn opluchting vast dat ik een
heel slechte Vlaming ben. Praise the Lord. Maar ineens besefte ik het. Robrecht
is dus wel een echte Vlaming, hij doet alles zoals het hoort, zogenaamd dan. En
ik wist: nu is het moment. En ik heb hem buitengezet. Had ik veel eerder moeten
doen trouwens. Maar ik ga geen details geven. Daar is het nog te vroeg voor.’
Die laatste
zin leek enige langetermijnperspectief te suggereren. Of begreep ik dat verkeerd?
Ik deed of ik niets had opgemerkt, en bleef nog een tijdje begrijpend knikken. Aldegonde
keek me indringend aan. Of ik altijd zo was, wou ze weten, zo luisterig. Ik bleef
knikken.
‘OK, dan ga
ik gewoon nog even door, als je het niet erg vindt. Ik voel me zo bevrijd,
ongelooflijk. Straks ga ik shoppen. Dat doe ik altijd na mijn onderzoek. Rode lingerie,
met een kanten randje, dat wordt het dit jaar. Ik veronderstel dat jij dat ook
wel mooi vindt. Dat is meestal zo met mannen die niet van paraplu’s houden.’
Ik moet
bekennen dat ik ondertussen een beetje onrustig werd. Hoe andere mensen dat
doen, weet ik niet zo goed. Maar ik vind het altijd ingewikkeld in zo’n
wachtzaal om onmiddellijk te reageren als er ergens zo’n deur openzwaait en
iemand je naam roept. Hoe je dat dan doet, om in een vloeiende beweging je
krant of boek in je boekentas te steken, je jas te nemen en dan zo door die
deur naar binnen te schuiven, nog voor die dokter een beetje verveeld begint te
kijken. Voor Aldegonde kwam, had ik al een beetje zitten oefenen op die
vloeiende beweging, maar nu kwam er nog een complicatie bij. Aldegonde bleef
maar doorpraten, en misschien moest ik haar dus ergens onderbreken, midden in
een zin of zo. Misschien wel een diepgaande zin. En wat als ik zelf nog iets
had willen zeggen?
Ik besliste
om toch voor een keer eens dapper te zijn, en zei: ‘Volgens mij ben jij een
vrouw die ook van Doe Maar houdt. Volgens mij zou jij wel eens zin kunnen
hebben om mee te gaan als ze volgend jaar komen optreden in ons land. Want
misschien ben jij nog altijd hetzelfde meisje, of niet soms?’
Ze
glimlachte me verregaand toe, en fluisterde me in mijn oor dat ze desgewenst
graag naar de vlekjes op mijn rug zou kijken. Alleen de belangrijke natuurlijk,
en met het oog op mogelijke veranderingen.
En toen
zwaaide de deur open, en hoorde ik mijn naam. Ik liep in een vloeiende beweging
binnen en knipoogde nog even naar Aldegonde. Een speciale dag, dat zou het
worden.
1 opmerking:
Jan, mijn glimlach werd al maar breder. Ik zie het zo voor me, in de wachtzaal.
Een reactie posten