‘Heb je
mijn brief gelezen?’
‘Ja,
natuurlijk.’
‘En wat
dacht je?’
‘Heel mooi,
zoals altijd eigenlijk wel. Maak je je niet te veel zorgen?’
‘Hoe bedoel
je?’
‘Gewoon.
Het is alsof je je nog altijd schuldig voelt of zo, en dat is helemaal niet
nodig. Misschien moet ik me wel schuldig voelen.’
‘Jij?
Helemaal niet.’
‘Laten we
gewoon blij zijn. We zijn hier nu, en dat is toch mooi.’
‘Ja.’
‘Wat is
er?’
‘Soms denk
ik dat ik niet genoeg van je heb gehouden, toen. Dat blijft me af en toe
achtervolgen.’
‘Ik denk
het niet, het was goed, heel goed. En misschien kon het wel niet anders gegaan zijn dan het ging toen.’
‘Denk je?’
‘Eigenlijk
wel. Ik ben nu ook iemand anders dan toen. Net als jij trouwens.’
‘Wat zou er
gebeuren als we elkaar nu leerden kennen?’
‘Ik weet
het niet. Zoals onze levens nu zijn, zouden we elkaar waarschijnlijk niet
tegenkomen. Met die vraag zijn we niet zoveel denk ik.’
‘Weet je,
het is nu al zo lang sinds toen. En soms heb ik nog altijd het gevoel
dat mijn leven me ineens kan ontglippen. Ik heb meestal wel vertrouwen dat
alles goed zal blijven gaan, maar het is alsof ik nog altijd niet echt recht
heb op dat leven. En als ik dat denk, dan ben ik soms bang dat ik eigenlijk
niet genoeg gezegd heb wie jij was in mijn leven, of zoiets.’
‘Ik weet
dat dat zo is voor jou. Je hebt het al eerder verteld. En je moet je echt geen
zorgen maken. Ik zal het je nog eens zeggen: ik weet het. Hoor je me? Ik weet
het.’
‘Ja? Dan is
het goed.’
‘Ik denk
dat het nooit over zal gaan bij jou. En eigenlijk is dat ook wel lief.’
‘Wat denk
je?’
‘Eigenlijk
hebben we wel veel gelachen, vind je ook niet?’
‘Ja,
absoluut.’
‘En we
zullen dat ook blijven doen.’
‘Ja. Je had
trouwens van die zachte wangetjes.’
‘Wat heeft
dat ermee te maken?’
‘Niets, ik
dacht daar nu ineens aan.’
‘Onnozelaar.
En weet je nog dat jij in het begin helemaal niet van mij kon winnen met het
worstelen?’
‘Ja,
herinner me er nog maar eens aan.’
‘Maar
dankzij mij heb je toch je spieren wat ontwikkeld. Dat was wel nodig trouwens.’
‘Eigenlijk
zou ik nog eens met jou naar de zee willen gaan.’
‘Waarom
doen we dat dan niet?’
‘Ja, waarom
eigenlijk niet.’
‘Nu zijn we
al bijna oude mensen. Jij begint trouwens behoorlijk grijs te worden, weet je
dat wel?’
‘Ja, mijn
haar moet dringend nog eens geknipt worden, denk ik, dan zie je het niet zo
goed.’
‘Het staat
jou eigenlijk wel. Jij bent altijd al een serieus jongetje geweest.’
‘Ik? Hoe
kom je daar nu bij?’
‘Dat
serieus jongetje beviel me wel.’
‘En jij?
Ben je nooit kwaad op de dingen, op het leven? Om hoe de dingen gegaan zijn. Ik
zou in jouw plaats zo kwaad zijn, denk ik.’
‘Ja,
natuurlijk. Alleen haalt het niet zoveel uit. Dus ik laat het maar passeren.’
‘Je kunt
dat wel goed.’
‘Denk je?
Je ziet me daarvoor niet genoeg. Of eigenlijk, je kent me wel goed genoeg. Je
weet best hoe ik kan zijn, tussendoor. Jou kan ik niet zoveel wijsmaken.’
‘Ik jou ook
niet. Dat gevoel heb ik nog altijd, na al die jaren, dat weinig mensen me zo
goed kennen als jij.’
‘Ja? Dank
je. Heb je de beer trouwens nog?’
‘Ja hoor,
hij is er nog altijd. Iemand vroeg me onlangs nog wat de naam van de beer is. En
ik moest zeggen dat ik daar nog nooit over had nagedacht. Gewoon beer, dacht
ik.’
‘Gewoon
beer, dat is wel mooi.’
‘Ik heb nog
iets lekkers voor je meegebracht. Iets dat je vroeger ook altijd al lekker
vond.’
‘Ik denk
dat ik het al weet.’
‘Ik denk
het ook.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten