06 mei 2012

De beer



‘Heb je mijn brief gelezen?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En wat dacht je?’
‘Heel mooi, zoals altijd eigenlijk wel. Maak je je niet te veel zorgen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Gewoon. Het is alsof je je nog altijd schuldig voelt of zo, en dat is helemaal niet nodig. Misschien moet ik me wel schuldig voelen.’
‘Jij? Helemaal niet.’
‘Laten we gewoon blij zijn. We zijn hier nu, en dat is toch mooi.’
‘Ja.’
‘Wat is er?’
‘Soms denk ik dat ik niet genoeg van je heb gehouden, toen. Dat blijft me af en toe achtervolgen.’
‘Ik denk het niet, het was goed, heel goed. En misschien kon het wel niet anders gegaan zijn dan het ging toen.’
‘Denk je?’
‘Eigenlijk wel. Ik ben nu ook iemand anders dan toen. Net als jij trouwens.’
‘Wat zou er gebeuren als we elkaar nu leerden kennen?’
‘Ik weet het niet. Zoals onze levens nu zijn, zouden we elkaar waarschijnlijk niet tegenkomen. Met die vraag zijn we niet zoveel denk ik.’
‘Weet je, het is nu al zo lang sinds toen. En soms heb ik nog altijd het gevoel dat mijn leven me ineens kan ontglippen. Ik heb meestal wel vertrouwen dat alles goed zal blijven gaan, maar het is alsof ik nog altijd niet echt recht heb op dat leven. En als ik dat denk, dan ben ik soms bang dat ik eigenlijk niet genoeg gezegd heb wie jij was in mijn leven, of zoiets.’
‘Ik weet dat dat zo is voor jou. Je hebt het al eerder verteld. En je moet je echt geen zorgen maken. Ik zal het je nog eens zeggen: ik weet het. Hoor je me? Ik weet het.’
‘Ja? Dan is het goed.’
‘Ik denk dat het nooit over zal gaan bij jou. En eigenlijk is dat ook wel lief.’
‘Wat denk je?’
‘Eigenlijk hebben we wel veel gelachen, vind je ook niet?’
‘Ja, absoluut.’
‘En we zullen dat ook blijven doen.’
‘Ja. Je had trouwens van die zachte wangetjes.’
‘Wat heeft dat ermee te maken?’
‘Niets, ik dacht daar nu ineens aan.’
‘Onnozelaar. En weet je nog dat jij in het begin helemaal niet van mij kon winnen met het worstelen?’
‘Ja, herinner me er nog maar eens aan.’
‘Maar dankzij mij heb je toch je spieren wat ontwikkeld. Dat was wel nodig trouwens.’
‘Eigenlijk zou ik nog eens met jou naar de zee willen gaan.’
‘Waarom doen we dat dan niet?’
‘Ja, waarom eigenlijk niet.’
‘Nu zijn we al bijna oude mensen. Jij begint trouwens behoorlijk grijs te worden, weet je dat wel?’
‘Ja, mijn haar moet dringend nog eens geknipt worden, denk ik, dan zie je het niet zo goed.’
‘Het staat jou eigenlijk wel. Jij bent altijd al een serieus jongetje geweest.’
‘Ik? Hoe kom je daar nu bij?’
‘Dat serieus jongetje beviel me wel.’
‘En jij? Ben je nooit kwaad op de dingen, op het leven? Om hoe de dingen gegaan zijn. Ik zou in jouw plaats zo kwaad zijn, denk ik.’
‘Ja, natuurlijk. Alleen haalt het niet zoveel uit. Dus ik laat het maar passeren.’
‘Je kunt dat wel goed.’
‘Denk je? Je ziet me daarvoor niet genoeg. Of eigenlijk, je kent me wel goed genoeg. Je weet best hoe ik kan zijn, tussendoor. Jou kan ik niet zoveel wijsmaken.’
‘Ik jou ook niet. Dat gevoel heb ik nog altijd, na al die jaren, dat weinig mensen me zo goed kennen als jij.’
‘Ja? Dank je. Heb je de beer trouwens nog?’
‘Ja hoor, hij is er nog altijd. Iemand vroeg me onlangs nog wat de naam van de beer is. En ik moest zeggen dat ik daar nog nooit over had nagedacht. Gewoon beer, dacht ik.’
‘Gewoon beer, dat is wel mooi.’
‘Ik heb nog iets lekkers voor je meegebracht. Iets dat je vroeger ook altijd al lekker vond.’
‘Ik denk dat ik het al weet.’
‘Ik denk het ook.’

Geen opmerkingen: