Een heel
interessante discussie, met allemaal slimme mensen (de anderen dan toch). Af en
toe mag je dat meemaken. Een zaterdagochtend. Een discussie over
ecosysteemdiensten. En zo ook over natuur, en de waarde ervan. Over hoe we ons
als mens tot de (rest van de) natuur verhouden.
Er is een
gedeelde kritiek op een eenzijdige monetarisering van natuurwaarden. Het kan
zijn dat het strategisch interessant is om voor een deel mee te gaan in een
economisch verhaal om over natuur te spreken. Het kan zijn dat het kijken naar
de natuur als een instantie die ‘diensten’ levert de prijs is die je moet
betalen om de nodige aandacht te krijgen voor het belang van een gezonde en
veerkrachtige natuur. Het kan zijn dat je soms de taal van de economie moet
spreken om een doel te bereiken dat je anders sowieso niet zou hebben bereikt.
Daar is begrip voor, en daar wil men ook wel voor een stuk in meegaan. Maar
steeds in het besef dat er een risico rust in het te ver gaan in die
benadering. Het risico dat de natuur nog meer als een ‘te gebruiken goed’ zal
worden beschouwd, waarbij alle andere manieren van ernaar te kijken zouden
worden verdrongen.
Het is een
heel erg complexe discussie, die met elke vraag nieuwe vragen oproept.
Misschien is de enige houding die je kunt innemen er een waarin je volop in het
dilemma gaat staan, steeds ergens op het snijpunt tussen een principiële visie
en een pragmatische houding in de realiteit. Misschien is (ook hier) het
koesteren van de twijfel de beste grondhouding. Niet de twijfel die tot
stilstand leidt, maar wel een twijfel die tot voorzichtig en zoekend handelen
leidt.
Maar wat is
dan wel de waarde van de natuur? Boekenkasten zijn er al over vol geschreven.
Het is een interessant en ook relevant debat. Het duikt ook op in de discussie,
en wel via het begrip ‘intrinsieke waarde’. De filosofen storten zich in het
gesprek, zoals alleen zij dat kunnen. Met het eindeloos uit elkaar rafelen van
argumenten en vooronderstellingen. Het geeft je altijd even een wat ijl hoofd,
als je al die redeneringen toelaat en probeert te volgen. Daar is de filosofie
natuurlijk ook voor. Om in een bepaald probleem of feit stilaan een web van
vragen en betekenissen te zien. En zo inzicht te krijgen. En met dat inzicht al
dan niet anders te gaan handelen.
En toch,
toch geeft het soms een wat raar gevoel om de vraag naar de intrinsieke waarde
van de natuur vooral te zien als een filosofisch probleem. Bijna alsof het een
reeks vragen betreft die in principe moet en zou kunnen beantwoord worden. Het
lijkt alsof het volledig willen begrijpen en beantwoorden van de complexe
vragen op een bepaalde manier steeds blijft cirkelen in menselijke categorieën,
terwijl het in zekere zin die categorieën op een bepaald moment zou moeten
loslaten. Iets in die aard denk je, maar je weet niet zo goed hoe je dat zou
moeten uitleggen, aan al die slimme mensen.
Het
simpelste om afstand van te nemen, is een onbeschaamd antropocentrische
houding. Het idee dat de wereld, en dus alle andere elementen van de natuur, levend
of niet, zouden zijn ‘gemaakt’ voor de mens, is op zijn zachtst gezegd
arrogant. Het is nochtans een idee dat sterk verankerd zit in onze culturele
tradities. De mens zou het centrum zijn, eventueel van de ‘schepping’, en zou
kunnen gebruiken naar eigen goeddunken. In een idee van de mens als
‘rentmeester’ zit nog een notie van een moreel handelen, maar het blijft in een
hiërarchische houding en in een goddelijk perspectief. De mens zal dan
uiteindelijk worden overgenomen in een andere dimensie, een andere
werkelijkheid, iets van essentiële aard. De natuur moet niet ‘voor zichzelf’
behouden blijven.
Maar ook
als je die positie niet inneemt, lijkt er soms iets aanmatigends te zitten in
een visie waarin je zou zeggen dat de mens de enige waardebepalende instantie
is, en er in zekere zin bij uitbreiding geen waarde is als de mens die niet
toekent. Waarde zou alleen ‘toegekende waarde’ zijn, vanuit de veronderstelling
waarschijnlijk dat waarde hoort bij een moreel systeem en vanuit het idee dat
dat alleen geldt voor de mens.
Helemaal
onlogisch of incoherent is zo’n redenering niet, maar toch lijkt er iets niet
te kloppen. Als de waarde van de natuur niet de nuttigheidswaarde is (wegens te
antropocentrisch), zou ze een relationele waarde kunnen hebben, vanuit de
verbondenheid van de mens met de rest van de natuur. Zo’n houding drukt al een
grotere bescheidenheid uit.
Maar als je
dan verder begint door te vragen, wordt het weer ingewikkeld. Je kunt al
beginnen met te stellen dat er niet iets bestaat als de natuur als ‘de andere’.
Je kunt mythes opgeven van een of andere ‘zuivere’ natuur (in filosofische zin
dan), omdat dat idee vaak vooral een menselijke constructie is.
En zo kun
je verdergaan met het deconstrueren van termen. Je zou kunnen zeggen dat het
kijken naar de natuur als een ‘ecosysteem’ een menselijke kijk is, een poging
om betekenis te zien. Je zou kunnen zeggen dat het als ‘rijk’ omschrijven van
natuur met een grote biodiversiteit een menselijke kijk is. Maar daar begint
het een beetje tricky te worden.
Als iemand
zegt ‘ik ben heel blij dat er aan de andere kant van de wereld nog een stuk
ongeschonden natuur is, niet aangeraakt door de mens’, dan kun je ook die
stelling aanpakken. Waarom zou die intrinsiek ‘beter’ of ‘waardevoller’ zijn
dan natuur hier? Waarom zou ‘diversiteit’ op zich beter zijn? Enkel de mens kan
zo’n categorieën gebruiken, kan men dan zeggen. Maar het kan zijn dat zo’n spel
van woorden uiteindelijk leidt tot een soort onverschilligheid waarin het niet
meer uitmaakt of de natuur blijft bestaan of niet.
En dat
lijkt toch wel een brug te ver. Uiteindelijk blijf je op die manier waarde
enkel zien in menselijke categorieën, en misschien hoeft dat niet. Misschien
kun je aanvaarden dat er een waarde is die aan die categorieën ontsnapt, in dit
geval een vorm van intrinsieke waarde. Als van vandaag op morgen alle mensen
zouden doodvallen, dan is de rest van de natuur er nog altijd. Die immense
rijkdom aan dieren en planten, aan landschappen, bossen, zeeën, … Dat alles is
er nog altijd, en zal misschien zelfs nog veel beter gedijen. Het blijft hoe
dan ook nogal aanmatigend om te zeggen dat dat alles geen ‘waarde’ heeft, omdat
er niemand die waarde kan toekennen of omschrijven. En ja, ook zonder de mensen
verdwijnen er soorten, zijn er verschuivingen. Maar dat wil nog niet zeggen dat
het op grote schaal verdwijnen van soorten door toedoen van de mens in morele
zin neutraal zou zijn. Dat is niet alleen erg omdat het samenhangt met een
gedrag van de mens dat we als moreel verwerpelijk zouden kunnen beschouwen, het
is ook erg voor die soorten op zich. Ook hier zou je kunnen zeggen dat het
willen omschrijven van een ‘recht op leven’ van de andere soorten weer een
menselijke categorie is, en daarom irrelevant, maar zo simpel is het niet
natuurlijk. Als van vandaag op morgen de mens alle olifanten zou doden,
waardoor die soort helemaal verdwenen is, dan is dat erg, ook omwille van de
olifant zelf. Niet vanuit een of andere statische visie op de natuur waarin
alles wat er is altijd moet blijven. En ook niet vanuit het zien van een of
andere ‘essentie’ in de natuur als geheel.
Slimme
mensen zouden dat beter kunnen uitleggen, maar het lijkt dat er een plek is
waar het zwijgen zou moeten beginnen in dit soort discussies over de waarde van
de natuur. Het eindeloos doorredeneren in menselijke termen kan in een aantal
gevallen leiden tot een vorm van relativisme die op zich weer te
antropocentrisch is. Misschien is het beter om op een bepaald moment in de
discussie te zwijgen, in een vorm van bescheidenheid. Voor sommigen zou dat
moment het moment zijn waarop het geloof begint. Maar dat lijkt toch een soort
gemakkelijkheidoplossing. Een soort sprong om een intellectuele ‘stilte’ te
kunnen vermijden, een leap of faith.
Zwijgen is
hier geen passieve gelatenheid, een stilleggen van de geest, integendeel. Het is
meer een actieve aanvaarding. Iets als ‘waarover men niet kan spreken, moet men
zwijgen’, maar dan in positieve zin, als een in volle aanwezigheid en besef in
een leegte kijken. Het is een vorm van bewuste bescheidenheid (geen slaafse
onderwerping, integendeel). Misschien is het een vorm van spiritualiteit, maar
dan alleszins een goddeloze.
Een discussie
stilleggen op een bepaalde plek is niet de discussie afsluiten of bevriezen,
het is meer ze openlaten, en die openheid aanvaarden. En die openheid hebben we
misschien ook wel nodig om op een bescheiden manier te kijken naar de rest van
die natuur waar wij een deel van zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten