31 augustus 2012

De ervaringervaring

Iedereen maakt het wel eens mee. Start je je computer op, floept er ineens iets op het scherm dat je vraagt om een of andere update te downloaden. Ik doe dat altijd onmiddellijk. Als ik dat niet zou doen, zouden ongetwijfeld de Hunnen, of minstens Den Duits binnen de drie seconden op de deur kloppen. Of die al meteen preventief inrammen. Een bijkomende reden waarom ik op het werk altijd de deur open laat, je weet maar nooit.

En dan begint dat daar op het scherm te downloaden dus, met van die opschuivende balkjes. Moet je eerst nog uitkijken dat je niet allerlei extra dingen, bij wijze van package deal, mee krijgt. Zoals een of andere toolbar of een nulversie van een virusscan of zo.

Maar goed. Ik keek toe hoe de update binnen kwam rollen. Terwijl dat bezig is, hoop je altijd dat je niet de hele zwik weer opnieuw zult moeten opstarten. Dat was niet het geval. Alles leek lekker vlotjes te verlopen. Even flashy als de toepassing waar het over ging.

Maar zo’n dingen zijn nooit gewoon ‘klaar’. Er komt altijd nog iets. Je hoopt dat er hoogstens een berichtje zal komen als: dank u wel voor het geduld, hopelijk duurt het heel lang eer we nog eens bij u op bezoek moeten komen. Maar dat draaide toch anders uit.

Plong. “Geef een waardering aan uw download-ervaring.” Wat? “Geef een waardering aan uw download-ervaring.” Het stond er echt. En ik moest een keuze maken in een balk met mogelijk vijf sterren. Het downloaden van een onnozele update – wat zou die flash player trouwens nu ineens aan belangwekkends kunnen dat hij vorige week nog niet kon? – kan dus wel degelijk een vijfsterrenervaring zijn. Volgens het bedrijf. Daarna moest ik ook nog op een andere vraag antwoorden. “Hebt u gevonden wat u zocht?” Hallo? Ik zoek niet minder dan innerlijke vrede, of zoiets. Maar ik had me er al op ingesteld dat ik die pas binnen vijf levens zou vinden. En dan durft zo’n scherm aan mij te vragen of ik gevonden heb wat ik zocht?

Andermaal tijd dus voor diepgaand wetenschappelijk onderzoek naar de kronkelwegen van de hedendaagse consumptiemaatschappij, of zo. Na hevig surfen en bellen, kwam ik terecht bij de schuldige van deze idiotie. Ik kreeg Antoine aan de lijn, van het bedrijf The Experience Experience.

“Aha, de heer Mertens. Wat een fijne ervaring om uw stem te mogen horen aan de telefoon, en dat in tijden van digitale interactie. Ja, het zit zo. Wij hebben als het ware ervaring in ervaringen. Wij worden ingehuurd om ervaringen te onderzoeken. En op basis daarvan kunnen we dan Experience Solutions aanbieden aan onze klanten.”

Ik moest meteen denken aan die vrachtwagen die ik die ochtend dozen met nog diepgevroren croissants had zien leveren. Daar stond ook in het groot op: Pastry Solutions. Was er dan een ingenieuze vraag gesteld waarop een solution moest worden bedacht? Wilde dat winkeltje niet gewoon croissants? Waarom staat er dan ook niet gewoon croissants op die doos? Andermaal bleek dat ik te dom ben, veel te dom, voor deze wereld.

“En hoe was uw ervaring trouwens met de nieuwe update van Flash Player? Liep die niet heel lekker binnen? Ik had bijna iets met insteek gezegd, zo zie je maar.”

Of ik daar dan iets bij had moeten ervaren, vroeg ik. In het beste geval kun je zo’n update beleven als een kleine oefening in zen. Gewoon wachten, je hoofd leeg maken. Niet denken aan vullingen, of de nieuwe plaat van Bob Dylan die eraan zit te komen.

“Hebt u dan helemaal niets ervaren? Dat is raar. Maar natuurlijk quite interesting, zou ik zeggen. Weet u, wij onderzoeken allerlei ervaringen. Zoals de ervaring bij het traag met lange, in rode lak gekleurde, vingernagels over een schoolbord krassen. Of de ervaring van het langer dan één minuut moeten luisteren naar Etienne Vermeersch. Of de ervaring van Lady Gaga die een uur op je schoot komt zitten, geheel ontkleed natuurlijk, zoals steeds tegenwoordig, om daar dan 4 miljoen twitterberichten te versturen met daarin een foto van uw kop die deze experience ondergaat. Dat soort dingen, begrijpt u?”

Ik kreeg steeds meer de indruk dat moeten luisteren naar de prietpraat van de heer Antoine van The Experience Experience een bijzonder vermoeiende ervaring aan het worden was. Ik vermoedde een zeer lichte vorm van ikgerichtheid, en vroeg even, voor alle zekerheid, hoe de ervaring met Antoine was. De Antoine-ervaring dus.

“Mijn ervaring met Antoine? Man man man. U moest eens weten hoe geweldig die ervaring is. Dat ik elke dag, zomaar geheel vrijblijvend, mezelf mag delen met mezelf, dat is echt een mind-blowing experience. Het is echt een natural high. Of zoiets. Maar goed, daar hebt u niets aan natuurlijk. Als u ons bedrijf ooit nodig heeft, ik zeg maar, voor bv. het in kaart brengen van uw geheime Tupperware-ervaring, dan weet u ons ongetwijfeld te vinden.”

Ongetwijfeld.

26 augustus 2012

Het gesprek met de zee

Het kleine meisje kijkt je wantrouwig aan, met haar grote ogen. Dat dat niet kan, met de zee praten. Dat iemand die dat wel denkt te kunnen toch maar een rare is.

Je weet nooit goed hoe je je vragen moet formuleren. Terwijl je daar staat. En je hoopt dat de zee begrijpt wat je zou willen vragen, maar wat je voorlopig nog niet onder woorden kunt brengen.

Een beetje verlegen ben je. Hier op de rand van het water. Zoals al die vorige keren. Je vouwt je handen, en buigt je hoofd.

Het antwoord laat altijd even op zich wachten. Dat heb je geleerd.

Iets over grijs haar, en jezelf zien staan op een afstand. Dat denk je. Terwijl de wind door je kieren gaat.

En met wie je was, hier, tot nu toe. Het is er allemaal, en het gaat niet weg. Nooit. De beelden verdringen elkaar.

Tussendoor kom je telkens even terug. Om te zeggen dat je er nog steeds bent, dat je nog niet weg bent. En dat je hoopt dat ze je vraag begrepen heeft.

En de zee, ze glimlacht. Nauwelijks waarneembaar. Maar net genoeg.

Er is iemand die ver weg is, die je graag even naar hier zou willen halen. Zodat je dichterbij zou kunnen zijn.

Je schrijft geen woorden in het zand. Dit is iets net voorbij hun grens.

Het duister neemt het over. De zee kan zich snel terugtrekken, zo lijkt het.

En steeds is het die laatste ochtend. Zoals het ook toen was, toen ze zei dat alles goed zou komen.

Het woeste water. Onder een grijze lucht. Wat beweegt er hier?

Iets verandert. En dat je dat al weet, zegt ze.

Je zegt dat je niet weet waar dat is, waar het begint. Waar tussen hier en daar.

Je bent over een waterlijn gegaan. Het heeft een eenzaamheid veranderd. In een andere.

En de woeste wind. Alsof ze je wakker zou willen schudden. Het slib uit je ogen zou willen blazen.

Iets als: je bent nu zo oud geworden. En je weet niet wat je met die gedachte aan moet.

Het is een andere vrijheid. Iets van het verhaal blijft daar. Net als de sluiers. Het is tijd om ze achter te laten. En hier alleen met je huid te staan.

Misschien moet je niet wachten, tot iemand over je schouder mee kijkt.

De wind draagt het antwoord. Niet te horen voor wie kijkt.

Wat zou je zeggen aan het kleine meisje? Misschien dat je voor vandaag genoeg weet. Dat de zee het ongewisse niet weg zal nemen, en dat dat volgens haar ook niet hoeft. Dat de vraag die je stelde al het antwoord was. En het kleine meisje zal je nog steeds niet begrijpend aankijken.

23 augustus 2012

Das Wohltemperierte Klavier

‘Het is mooi om nog buiten te zitten, lekker fris. En wat is het rustig hier.’
‘Ja, het is heel rustig. Ik ben hier graag.’
‘En mooie tomaten ook natuurlijk.’
‘Toch al enkele meer dan vorig jaar. Wie weet, komt het ooit nog wel goed.’
‘Mooie muziek.’
‘Ja, heel mooi. Voor je kwam, toen ik bezig was met het eten, had ik het raam helemaal open staan. En die muziek. Ik had die plaat al een tijdje niet meer gedraaid. En het was zo… ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik was zo gelukkig. Klinkt lullig, maar zo was het.’
‘Ik zie het aan je.’
‘Dit licht staat je goed. Als ik dat mag zeggen.’
‘Natuurlijk.’
‘Ik weet soms niet meer of je zo’n dingen nog mag zeggen.’
‘Altijd. Jij zeker.’
‘Dan is het goed.’
‘Is er iets. Je bent precies zo stil, al de hele avond.’
‘Ja, nee, ik weet het niet.’
‘Vertel maar.’
‘Ik weet niet of ik dat kan. Misschien moet ik erover schrijven, maar dat zou ook wel fout kunnen gaan, of zo. Op een bepaalde manier vind ik het veel gemakkelijker om te praten over vrouwen dan over mannen.’
‘Bij jou is dat wel zo ja, maar het is niet erg.’
‘Mannen onder elkaar, dat is altijd een beetje ingewikkeld. Voor mij toch. Ik weet niet zo goed hoe ik dat moet doen, praten over mannen die ik niet in mijn leven zou willen missen, of zo. En ik ben niet zo goed in missen.’
‘Misschien maak je het voor jezelf moeilijker dan het is.’
‘Ik heb je verteld over waar ik mee bezig ben nu. En eigenlijk is dat ook moeilijk. Ik vraag me de hele tijd af of ik het goed doe, probeer over alles heel hard na te denken. Het is geen nieuw terrein, maar toch. Ik voel het gewicht. En er is iemand die ik heel erg mis. Het is alsof ik nu alleen vooruit word gestuurd, terwijl dat vroeger anders was.’
‘En kun je niet gewoon vertrouwen?’
‘Ja, waarschijnlijk wel. Maar met hem erbij was het anders. Ik ken nog iemand die dat zou bevestigen. En waarom? Ik kan dat niet zo goed uitleggen. Misschien omdat hij – zo leek het toch – de hele tijd wist wat ik deed, en waarom ik het deed. En mee keek, naar de dingen.’
‘Dat heb je niet zo vaak, zo’n gevoel met iemand.’
‘Waarschijnlijk zou hij ook zoiets zeggen, over gewoon vertrouwen. Maar het is toch anders alleen, zonder hem. Klinkt dat nu niet geweldig klef?’
‘Nee, helemaal niet. Het is wel aandoenlijk, hoe je hier nu zit te vertellen. Heel mooi eigenlijk.’
‘Ja? Dat is lief. Ik kan er niet veel meer over zeggen. Soms is het alsof ik aarzel om een stap te zetten die ik al lang had moeten zetten, een stap vooruit. En misschien wil ik nog op die veilige plek blijven. Die er dus niet meer is.’
‘Kun je hem dat zeggen?’
‘Nee, dat kan ik niet. En het is waarschijnlijk niet zo belangrijk. Zegt alleen iets over mij, veronderstel ik.’
‘Ik denk het niet. Misschien moet je het wel doen.’
‘Ik weet het niet. Ik zal er nog eens over nadenken.’
‘Doe dat. Mag ik nog wat wijn?’
‘O ja, sorry. Er is nog genoeg. Ik heb zoveel gepraat.’
‘Dat licht staat jou ook wel goed trouwens.’
‘Dank je. Ik moest nog aan je denken vanmorgen. Ik heb nieuwe stapschoenen gekocht. Weet je nog dat we samen die vorige gekocht hebben?’
‘Ja, natuurlijk weet ik dat nog.’
‘Ze waren helemaal versleten. De zool stuk. En de mevrouw in de winkel legde me uit dat je dus ochtend- of avondvoeten hebt. Ze bedoelde dat na een dag stappen je voeten tot een halve maat kunnen toenemen.’
‘En ze zijn al zo groot bij jou. Dat herinner ik me nog goed.’
‘Ja, ze zijn groot. En ik heb er nu bij het kopen rekening mee gehouden dat het nog ochtend was.’
‘En lukte het? Om ze nu alleen te kopen?’
‘Moeilijk natuurlijk, maar het lukte wel.’
‘Je had me mogen bellen hoor.’
‘Ja? Dat durfde ik niet, denk ik.’

19 augustus 2012

De weg zoeken

Misschien kan het alleen zo. De weg zoeken in het donker. Op de tast. Op onbekend terrein.

Niet goed weten of je dat mag zeggen. ‘Weet je nog toen?’ Je zou het verhaal wel willen horen dat na die vraag zou komen. Je zou het willen vergelijken met het verhaal in je hoofd.

Op de dool zijn. In je eigen hoofd. En rusteloos hopen dat iemand. En dan uit het niets een bericht krijgen. En niet durven weten hoe gelukkig je dat maakt.

Nooit goed weten of je het afscheid wel goed doet. Rustige indruk willen geven, alsof alles in orde is. En tegelijk twijfelen. Stel je voor dat dit de laatste keer zou zijn dat. Stel dat. En alle dingen die je dan zou moeten zeggen. Of toch minstens genoeg dingen voor een gerust gemoed. Het went nooit helemaal.

Weet je ooit hoeveel kansen je voorbij laat gaan? En of dat erg is? Momenten waarop je iets had moeten zeggen, iets had moeten doen. Ze hadden misschien kunnen leiden tot evenveel ontmoetingen. Daar waar verhalen elkaar raken.

Je leest het boek. Je houdt van het geluid dat je met de vele bladzijden kunt maken. Het boek plooit zich gemakkelijk naar jouw leeshouding. Gemakkelijker dan je lichaam zich naar zichzelf plooit. De woorden bedwelmen je. Je voelt ze bewegen over je huid. En heel even zou je zo willen zijn, als die woorden. Zou je willen dat elk moment even vanzelfsprekend zichzelf is als die woorden.

Dat ene moment. Elke dag, bij het einde ervan. De gordijnen zijn dicht. De laatste lichten gaan uit. Er komt nog wat nachtlicht van buiten door de gordijnen heen. Je loopt door de kamer, doet de deur op slot. En hoe je dan beweegt. Alsof je elke stap voelt. Waarom dat niet altijd zo kan zijn. Je weet het niet. Je buigt nog even, om de dag te danken, en de nacht te verwelkomen.

Heel even wankelen aan het aanrecht. Omdat iets je ineens daagt. Beseffen dat je de tijd als vanzelfsprekend had genomen. Denkend dat je nog alle tijd hebt. En ineens zie je jezelf, alsof je aan de andere kant van het raam staat te kijken. En weet je wat die man binnen nog niet weet.

Hoe dat zit met de liefde? En wat je dan antwoordt. Dat je zou willen zeggen wat je niet weet, nog altijd niet.

Hoe al die dingen achteloos je dag in sluipen. Ze zoeken de scheurtjes op, en sijpelen binnen. Of is het buiten?

Op de fiets door het zinderende landschap. Blij zijn met dat bewegende lichaam. Hoe je bijna lijkt te zweven. En tegelijk niet goed weten of je wel altijd onderweg wilt zijn.

’s Nachts weer wakker worden. Even opstaan. Een stukje door het stille huis. Iets van de nacht wil je ver van je vandaan houden. Misschien wil je snel weer bij die droom komen die net werd afgebroken. Zou je het willen? Nu even kijken naar een ander, naar de adem. Je laat die vraag niet te dichtbij komen, hoopt snel weer te slapen.

Een middag. Een film. Dat die je zo raakt, het komt als een verrassing. Wat dit zou willen zeggen over jezelf.

Misschien is het de warmte die iets met je pantsers doet. Die al die beelden en al die herinneringen zomaar de vrijheid laat. Die iets doet met sluizen in je huid.

En nog iets over een traag verlangen. Of een verlangen naar traag.

Heel vroeg opstaan. Om de nog frisse lucht te voelen, met alle ramen open. Als was het een vergeving. Al weet je niet waarvoor.

18 augustus 2012

De vulling

Ik zag haar zitten op een bankje tussen de bomen, naast het jaagpad. Ik fietste langs het water, op weg naar een afspraak. Daar naast het kanaal was de hitte iets minder verpletterend. Ze zag me komen, glimlachte, en vroeg of ik even wilde stoppen. Ik ging naast haar zitten op het bankje, en verontschuldigde me voor mijn wat zweterige verschijning. Dat vond ze allemaal niet zo erg.

Ze heette Gertrude. Ze zat daar met een flesje water, en was een boek aan het lezen. Bleek een boek over Nietzsche te zijn. Ik vroeg voorzichtig of dat niet wat aan de zware kant was, een boek over Nietzsche tijdens het warmste weekend van het jaar.

‘Het is het warmste tot nu toe. Tot nu toe. Ze zeggen dat er vaak niet bij. Ik denk dan altijd: hoe kunnen ze dat nu weten, dat dit het warmste weekend zal zijn? Maar het is dus tot nu toe. En ja, Nietzsche, het is een beetje ploegen, ik geef het toe. Daarom zat ik wat intelligent voor me uit te kijken, of probeerde ik dat toch, en toen zag ik jou op de fiets voorbij komen. Het boek is overigens niet zo heel zwaar. Hier voel maar. Het is op nogal dun papier gedrukt. Ik had me vanmorgen voorgenomen om nu eindelijk eens te beginnen in dat boek over Nietzsche. Dat ligt daar al zo lang op mijn nachtkastje. En tegen de middag had ik al een beetje spijt van dat voornemen. Maar ja, als je je iets voorneemt, dan moet je het ook doen. En het was een beetje aan de warme kant op mijn appartementje, dus ben ik maar naar hier gekomen. Ik zit hier graag. Je ziet veel mooie mensen voorbij komen op fietsen. En soms ook bootjes, met mannen met dikke buiken aan het stuur, en vrouwen met dikke billen die op het dek liggen te bakken in hun te kleine bikini.’

Of ze nog iets geleerd had van Nietzsche, dat wilde ik graag weten.

‘Voorlopig nog niet, denk ik. Ik vind het maar een rare vogel, eerlijk gezegd. Ik weet niet of ik hem zou uitnodigen om te komen eten bij mij, als dat zou kunnen. En ik heb nu net een flesje zoetzure saus gekocht in de wereldwinkel, voor in de wok. Dat lijkt me wel lekker trouwens. Maar niet om met Nietzsche op te eten. Maar er fietsen hier wel mannen voorbij die ik wel zou vragen. Weet je, van mannen zeggen ze altijd dat het borsten- of billenmannen zijn. Wat ben jij trouwens? Je lijkt me wel een borstenman.’

Ik kon alleen bevestigend antwoorden. Ik wou ook nog vragen of Nietzsche een borsten- dan wel billenman was, maar kreeg niet echt de kans.

‘Zie je wel, ik wist het wel. Vrouwen merken dat altijd direct. Mannen denken dat vrouwen niet zien hoe ze kijken, maar ze dwalen natuurlijk. Wij weten alles, wij zien alles, we laten het gewoon niet altijd merken. Maar goed, daar ging het niet over. Ik weet niet zo goed wat de categorieën bij vrouwen zijn. Het zullen er ongetwijfeld meer dan twee zijn. Twee dat is wel lekker simpel, zoals mannen zijn natuurlijk, haha. Maar bij vrouwen is dat wat ingewikkelder. Bij mij varieert het een beetje. Meestal ben ik een handenvrouw. En soms een schoudervrouw. Vrouwen kijken bij een man altijd meteen naar de handen. Mannen doen dat heel weinig. Het is nochtans een bijzonder goede manier om iemand te leren kennen. Kijken naar hoe hij danst is dat ook trouwens. Maar daar ging het niet over. Maar schouders, dat is ook wel heel bijzonder. Niet alleen als ze breed zijn, maar ook als ze in een bepaalde hoek staan. Ik zal het even voordoen. Ga eens even zo zitten, en dan zo en zo. Waaw. Heeft iemand jou ooit al eens gezegd dat je mooie schouders hebt?’

Ook daarop moest ik, met enige schroom weliswaar, bevestigend antwoorden. Het was wel nog maar een enkele keer gebeurd, moest ik erbij zeggen. Of ze toch niet een beetje droevig werd van Nietzsche, wou ik toch wel graag weten.

‘Droevig? Ja, wel een beetje. Maar ik word ook wel droevig van dat nieuws over de scheurtjes in de reactorvaten. Ik zeg altijd: de grootste vijand van de kernenergie, dat is de kernenergie zelf. Alleen jammer dat we zoveel tijd hebben verloren met daar achter te komen. Maar waar ik ook droevig van word, dat is de kwaliteit van de beha’s van tegenwoordig. Kwaliteit is misschien niet het juiste woord. Het gaat over die vulling. Dat zijn tegenwoordig bijna altijd van die voorgevormde beha’s. En dan zie je eigenlijk nooit echt goed hoe het echt is, met die borsten. En dat is toch jammer, vind je niet?’

Ik murmelde iets over Nietzsche, en het belang van niet voorgevormde ideeën. Maar het leek niet echt te leiden tot een onderbreking van de woordenstroom.

‘Kijk nu bij mij. Ik ben iets forser geschapen dan sommige andere vrouwen. Noemt men dat ook al robuust trouwens? Dat is zo’n woord dat ook helemaal in is tegenwoordig. Robuust. Alles is robuust. Zucht. Maar goed, daar ging het niet over. Bij mij dus. Ik heb lang moeten zoeken om een goede beha te vinden, die niet voorgevormd is. En dit is toch veel mooier, zeg nu zelf. Anders gaan we allemaal zo apollinisch worden, terwijl we dionysisch zouden moeten zijn. Ik wil bij vrouwen graag hun vormen zien, zoals ze geworden zijn door de tijd, door de woeste baren van het leven. En dat soort dingen. Het echte leven dus. Volgens mij vind jij dat ook.’

Ik knikte, min of meer toch, denk ik. En stond op. Zei dat ik echt dringend moest vertrekken om nog op tijd op mijn afspraak te zijn. Een dierbare vriendin die ik al lang niet meer gezien had, zat op mij te wachten. Hopelijk in de schaduw, dacht ik, terwijl ik het zei. Ik sprong op de fiets, zwaaide nog even naar Gertrude. Zij zwaaide terug, nam haar boek weer op, en begon verder te lezen.

15 augustus 2012

Het leven herinneren

Het was aangekondigd. Min of meer. Het augustusgevoel. Het zou komen. Waarschijnlijk. En het kwam.

Misschien is het de koorts die nu eerst terugkomt in je hoofd. De voorzichtige, sluimerende koorts, die hele vakantie, in dat jaar. De rillerige koorts, die middag van de zonsverduistering, terwijl je daar in de tuin zat. En hoe lang het duurde eer je je weer goed voelde. En de dag daarna begon de zoektocht. En enkele dagen daarna wist je wat er was. En ten slotte de hevig schokkende koorts.Weer enkele dagen later, nadat je het wist. Twee keer kwam ze. En daarna werd het stil. Voor alles zou beginnen.

Misschien zijn het vooral de gezichten. De gezichten van de anderen. Je was er niet op voorbereid, hoe zij keken. Misschien had je er nooit over nagedacht, dat zij niet wilden dat het leven jou zomaar zou kunnen verlaten.

Misschien twijfel je ook aan je herinneringen. Enkele jaren geleden zei de mevrouw in het ziekenhuis dat je nu definitief aan de andere kant van de lijn was. Je zou vanaf dan enkel nog opnieuw ziek kunnen worden, terug van nul als het ware. Het zou kunnen dat je hoofd ook echt aan de andere kant van de lijn is, en dat toen alleen nog maar toen is, denk je af en toe. Het zou kunnen dat de herinneringen enkel nog in je lichaam rusten, net onder de waterlijn. Ze lijken onzichtbaar.

Misschien ben je in de war. Omdat dit ook het moment is van enkele heel mooie herinneringen. Die zich ook nu in je hoofd wurmen. De beelden botsen met elkaar. Misschien omdat ze over hetzelfde lichaam gaan. Al leken het er twee. En al weet je niet of die twee lichamen ooit nog helemaal samen zullen vallen.

Misschien moet je je vandaag niet verzetten tegen de wervelwinden. In dat lichaam. Misschien moet je alles wat je bedekt vandaag laten vallen, en je alleen nog overleveren aan de elementen. En gewoon wachten tot de dag weer van je weg schuift.

Misschien was het goed, dat je vandaag foto’s ging zoeken. Als geruststelling bij de beelden in je hoofd. Dat je de muziek ging zoeken, die bij dit moment hoorde. Om te weten hoe vertrouwd het nog is, en als poort naar nog meer beelden.

Misschien hoef je niet te twijfelen. Of je de rituelen wel genoeg uitvoert. Dat had je je ooit voorgenomen. Dat je die trage dans van de herinnering zou blijven opvoeren. Dat je de onrust onder je huid daarin zou toelaten.

Misschien is het niet erg. Dat in je hoofd beelden van pijn en beelden van liefde botsen. Dat verlies en het helen met elkaar de dans aangaan.

Misschien zijn de littekens in je huid meer dan stille getuigen. Misschien zijn ze rustpunten in het landschap geworden. Je kunt er even stoppen bij je wandeling. Ze zorgen soms voor een glooiing of een scheurtje in dat landschap, en daardoor voor een plek waar je kunt zitten, een plek die je je kunt herinneren. Misschien is het landschap ondenkbaar, onverhaalbaar geworden zonder die littekens.

Misschien is het niet erg. Dat je jezelf ziet, aan de telefoon. Hoe je iedereen opbelde. Een voor een. Omdat je wilde dat zij het van jou zouden horen. Omdat je dacht dat je na zoveel keer het woord kanker te hebben uitgesproken je ook zou geloven dat je het had. En dat je je tegelijk zo goed herinnert hoe het koele gras voelde aan je voeten, die mooie avond.

Misschien is het goed. Dat je telkens opnieuw zoekt naar de woorden. Het zou kunnen lijken op een eindeloze herhaling. Alsof je alleen de wals ziet, en niet hoe de dansers veranderen. Misschien is dat genoeg.

14 augustus 2012

Een korte geschiedenis van de eeuwige liefde

Misschien zijn het de naweeën van de oorlog. Misschien waren ze toch niet voor elkaar gemaakt. Misschien is het onvermijdelijk dat sommige mensen zich nestelen in veiligheid. Misschien bepaalt de sociale afkomst meer dan je zou willen. Misschien kan een opkomend dictatoriaal systeem niet anders dan individuen uit elkaar drijven. Misschien willen sommige mensen niet oud worden, en willen ze blijven hangen in een droomliefde die enkel in een ‘toen’ kan bestaan. En misschien kan de eeuwige liefde onherroepelijk alleen maar in een moment bestaan.

Een korte geschiedenis van de eeuwige liefde, van de Hongaarse schrijver Szilárd Rubin, verscheen voor het eerst in 1963. Het is het tragische verhaal van Attila en Orsolya. Attila is als wees uit de oorlog gekomen. Orsolya maakte het bombardement van Dresden mee, en is terug naar Hongarije gekomen. Attila, of Till, zoals hij wordt genoemd, is van lagere komaf dan Orsolya, of Orsi. Orsi komt uit een Duits-Hongaarse familie. In haar familie wordt er een beetje neergekeken op Till. Haar familie is in de loop van de oorlog moeten verhuizen naar Duitsland, en komt terug als die over is, om vast te stellen dat de familieapotheek ondertussen is genationaliseerd. Till wil schrijver worden.

Onmiddellijk na de oorlog trekken ze samen met een groepje andere jongeren op. Hun leven speelt zich af in een klein Hongaars provinciestadje, en eigenlijk heel vaak onderweg. Onderweg in het landschap, onderweg in hun leven, met onbestemde dromen. De twee worden onherroepelijk tot elkaar aangetrokken, al stoten ze elkaar vaak ook weer af.

De volwassenheid komt dichterbij, en het groepje begint langzaam uit elkaar te vallen. De zekerheid van een baan. De ‘zekerheid’ van een minnaar met een sportauto. Van de idealen van het jong zijn, blijft stilaan minder over.

Till en Orsi komen in Boedapest terecht. Zij studeert om ook apotheker te worden. Hij wil schrijver worden, maar weet het eigenlijk allemaal niet zo goed. De enige zekerheid die hij heeft, is zijn (bijna obsessionele) drang naar Orsi. Zij daagt hem uit. Ze bespeelt zijn angst voor het burgerlijke leven, maar begint zich tegelijk wel voor te bereiden op datzelfde burgerlijk bestaan. Ze wakkert zijn liefdesgevoelens aan, maar krijgt het moeilijk met zijn houding. Ze kwellen elkaar, om even later weer in elkaar te verdrinken. Hij weet steeds minder waar hij eigenlijk naartoe zou willen in het leven, en conformeert zich als schrijver met het nieuwe regime. Daardoor verdient hij ineens veel geld, maar zij wijst hem af. Ook zijn vrienden zijn niet erg onder de indruk.

En stap voor stap komen Till en Orsi in een pijnlijke en destructieve spiraal terecht. Orsi verwijdert zich steeds verder van Till. Hij wordt steeds meer bezeten door haar, en kan haar op geen enkele manier loslaten. Hij is bijna als een bezetene op zoek naar een soort ‘ankerpunt’ in zijn leven, van waaruit hij voor zichzelf een soort logische lijn zou kunnen opbouwen, maar hij vindt het niet. Alleen Orsi is in zijn hoofd een ankerpunt, of dat nu overeenkomt met de werkelijkheid van hun liefde of niet. Op een bepaald moment trouwen ze alsnog, om zo snel mogelijk weer te kunnen scheiden. Zij laat hem verstaan dat de scheiding de voorwaarde is om zijn echte geliefde te worden. Maar de neergang is niet meer te stuiten. Zij kiest voor de zekerheid van de gevestigde orde. Hij zal haar vele jaren later nog een keer in de verte zien. En door zich in zijn hoofd te verbinden met de tijd voor hij haar leerde kennen, zal hij toch een soort rust vinden, al is het een pijnlijke, en afgedwongen rust.

Szilárd Rubin heeft met Een korte geschiedenis van de eeuwige liefde een heel sterk boek gemaakt, dat jarenlang onopgemerkt bleef, tot het opnieuw ontdekt werd. Als lezer ben je getuige van de pijnlijke afwikkeling van een tragische, bijna wanhopige liefdesgeschiedenis. Tegelijk is het ook een verhaal over het opgroeien in een benauwende omgeving. Over verlies van idealen, over het maken van keuzes, over het opgeven van je dromen voor een gevestigd bestaan.

Vooral de stijl waarin de auteur dit alles beschrijft, valt op. Die voelt helemaal niet als gedateerd aan, integendeel. Mooie beschrijvingen, van landschappen en steden, van nachtelijke ontmoetingen houden het evenwicht in het boek, en omhullen als het ware de toenemende zelfdestructie van Till. Wat de werkelijke motieven zijn van het soms al even merkwaardige gedrag van Orsi, weet je als lezer niet altijd. Je blijft gebonden aan het perspectief van Till.

De maatschappelijke context is op de achtergrond aanwezig en heeft een grotere invloed op het verhaal dan de verteller Till wil zien, of toelaat. Het is soms alsof hij krampachtig de gebeurtenissen enkel als een liefde wil zien, terwijl je voelt dat de werkelijkheid een andere loop aan het nemen is, of die liefde minstens bemoeilijkt. Dat hij uiteindelijk alleen door in zijn hoofd aan te knopen bij de wereld van zijn jeugd zijn onrust kan bedwingen, zegt veel. Als lezer is het soms moeilijk om alle concrete verwijzingen naar het Hongarije van na de Tweede Wereldoorlog goed te begrijpen. Er zijn wel heel wat noten voorzien door de vertaler, maar die volstaan niet altijd.

Szilárd Rubin was lange tijd een schrijver die goed lag bij het communistisch regime, maar dit boek viel alleszins niet erg goed. Het verdween in de plooien van de geschiedenis, en kreeg pas terug aandacht net voor de auteur stierf in 2010. Die aandacht is meer dan terecht.

12 augustus 2012

Vallende sterren


‘Hee, dat is een verrassing. Ik had je helemaal niet verwacht.’
‘Wil je dat ik weer weg ga?’
‘Nee, zeker niet. Het is bijna alsof je een vraag beantwoordt.’
‘Welke dan?’
‘Ik was daarnet even helemaal in de war. Ik had een film zitten kijken, en toen die voorbij was, leek het ineens alsof ik zo alleen was.’
‘Maar je bent toch ook alleen?’
‘Ja, maar echt alleen. En iets in mij zei: kwam er maar iemand nu, die dicht bij mij zou komen zitten, in wie ik heel even zou kunnen verdwijnen. Dat soort kleffe gedachten, jeweetwel. Maar ik had niet durven dromen dat jij dat zou zijn.’
‘Niet durven dromen, dat zijn interessante woorden. Daar moeten we het nog eens over hebben.’
‘O jee, ik heb hier weer iets gezegd.’
‘Ik zag je kijken vanmorgen, toen we elkaar zagen. En het was alsof ik iets zag.’
‘Ja? Dat was niet de bedoeling.’
‘Het is goed. We zijn hier nu. En er zijn vallende sterren straks. Dat hebben ze toch gezegd.’
‘Je had het er nog over vanmorgen.’
‘Ja, en ik bedacht ineens dat ik die graag met jou zou zien straks.’
‘Waarom dan?’
‘Ik denk dat jij iets van mijn droom begrijpt. Aan jou moet ik hem niet uitleggen, denk ik.’
‘Dat is mooi, dat je dat zegt.’
‘Het is toch zo, of niet soms?’
‘Ja, het is zo.’
‘En jij? Wat zou je gedaan hebben als ik niet gekomen was?’
‘Ik weet het niet. Wachten tot het over zou gaan. Soms voel je je verdrietig of alleen, en dan ben je in de war als je gaat slapen. Het is dan alsof de kamer anders voelt dan anders. En dan hoop je dat de slaap wel alles zal oplossen. Soms lukt dat.’
‘Soms wel ja.’
‘Maar soms ook niet. Dan is het alsof dat gevoel gewoon over de nacht wordt getild.’
‘Maar nu hoeft dat niet natuurlijk, want ik ben er. Haha.’
‘Ja, lach maar. Ik dacht nog vanmorgen: weet jij eigenlijk wel dat je heel mooi bent? Dit is geen vraag of zo. Het was gewoon een gedachte. Het is alsof je je helemaal niet bewust bent daarvan. Van dat mooi zijn.’
‘Wat een onzin, wat zeg jij nu. Ik ben helemaal niet zo mooi. Met dat woord kan ik niets trouwens.’
‘Toch is het zo.’
‘Laat maar. Zal ik zo gaan zitten?’
‘Mag het zo? Dat is nog beter.’
‘Doe maar, het is er allemaal.’
‘Dit maakt me rustig, ik voel het. Ik wist het. Een beetje onnozel, maar het is wel zo.’
‘Ik hoorde nog een verhaal vandaag van een vrouw. Ze gaat een kindje krijgen. Ze is zo mooi met haar dikke buik. Maar haar vriend is vertrokken. Hij zag het ineens niet meer zitten.’
‘En zij?’
‘Ze is in de war natuurlijk. Maar tegelijk viel het me op dat ze ook op een bepaalde manier heel kalm is. Alsof ze geen zin heeft om nog kwaad te worden op die jongen. Alsof ze daar al voorbij is, nu al.’
‘En wat dacht je?’
‘Het maakte me verdrietig. Voor wat er aan dat alles vooraf moet zijn gegaan. Maar ze gaat het goed doen, dat weet ik. Al zal het niet gemakkelijk zijn.’
‘Ze mag zeker niet vergeten foto’s te maken van de dikke buik. Dat is belangrijk.’
‘Vind je dat?’
‘Ja, heel erg.’
‘Ik zal het haar zeggen. Vertel nog eens iets over die film.’
‘Het was de verfilming van een toneelstuk. Een moeder, dominant type, die met haar zoon en dochter op een klein appartement woont. Ze leeft nog met haar hoofd op een andere plek, in een andere tijd, toen ze nog in weelde leefde. De zoon probeert wat te verdienen, maar zou liever schrijver zijn. De dochter heeft een handicap, en leeft teruggetrokken. En op vraag van zijn moeder brengt die zoon een collega mee van het werk. En dat blijkt dan iemand te zijn waarop die dochter vroeger verliefd was. Heel even wordt het heel mooi, en dan gaat het weer voorbij. Alles zakt weer in een uitzichtloosheid.’
‘En dat zag je niet zitten dus?’
‘Het was zo tragisch allemaal. Even gebeurde er zoveel, in de ogen van die dochter en die man. Even was alles mogelijk. Even leek het alsof die dochter zou zien dat ze ook mooi was, mooi kon zijn voor iemand.’
‘En toen ging het weer voorbij.’
‘Ja, dat kun je wel zeggen.’
‘Jij bent wel een romantische ziel. Ik heb het altijd geweten.’
‘En jij dan? Met je sterren?’
‘Misschien is het wel al bijna tijd om naar buiten te gaan, om te gaan kijken.’
‘Ja, dat is goed. En moeten we dan wensen doen bij elke vallende ster die we zien?’
‘Ja natuurlijk, bij elke vallende ster.’
‘Dat is wel een fijn vooruitzicht.’
‘Waarom ben ik hier, denk je?’

11 augustus 2012

Momenten van aarzeling

Kleine momenten van aarzeling. Heel even twijfelen. Zou je, of zou je niet. En ze gaan weer voorbij. Zoals ze kwamen. Of niet?

Mooie gesprekken. Mooie gesprekken had je al. En iets was anders dan de andere jaren. Al zou je niet kunnen zeggen wat het is. Iets is veranderd. Soms voel je iets veranderen, ergens onder je huid. En je weet alleen dat. Alsof alles je meer raakte. Alsof je andere gezichten zag. Beter zag. En telkens dacht je: laat dit nog even langer duren, heel even. En op dat moment.

Bijna vragen: mag ik even wat langer kijken? Alleen maar kijken. En het toch nooit doen, zoals al die keren daarvoor.

Bijna iets zeggen. Zoals: ik ben blij dat ik u weer zie, zoals elke week. Niet omdat jij iets zou willen. Maar omdat je ineens bang bent dat die gedachte zomaar verloren zou gaan. Dat ze zomaar zou evaporeren. Terwijl ze ook had kunnen uitgesproken worden.

Niet weten wat je moet doen. Twijfelen of je een bericht zult sturen. Dat je haar graag nog eens zou willen zien. En hoe je dat dan zou moeten zeggen. En het toch doen. En blij zijn nadien.

Niet weten hoe je moet schrijven wat je aan het schrijven bent. Niet weten of je het wel zou moeten doen. Niet weten hoe die woorden zullen klinken, als je ze loslaat.

Niet weten of je wel goed bent in wat je doet, terwijl je het doet. Niet weten of je wel in iets goed bent, eigenlijk. En toch maar verder doen.

Niet weten wie je in de spiegel ziet, en heel even je ogen willen sluiten.

Heel even denken dat je die ander liever niet zou hebben gezien op de straat. Omdat je heel even denkt niet meer te weten hoe je dat moet doen, sociaal aangepast iets zeggen tegen een ander. En hoe je dan zou kunnen vermijden dat die ander denkt: wat is hij saai.

Voelen hoe dat ene onderwerp je lichaam onrustig maakt, toch op dat moment en op die plaats. En niet weten of je dat moet zeggen, en zo ja hoe. En het toch maar niet doen.

Merken hoe je hoofd nog in de stand rustig alleen staat, terwijl je de straat op loopt, op weg naar het station. In de winkelstraat ineens heel veel mensen zien, en heel even overrompeld zijn. Door zoveel. Heel even twijfelen, of je toch niet die zijstraat zult nemen. Weg. Of terug. En het toch niet doen.

Moe zijn. En denken dat je zou willen vragen: laat me even met rust, laten we gewoon zwijgend zitten hier, en kijken naar de tijd. En terwijl verder praten.

Je voornemen dat je een stuk zult schrijven over. Voelen hoe iets je wegtrekt van de woorden die zouden moeten komen. Denken dat het ook dit keer weer niet zal lukken, om iets zinnigs te zeggen.

Niet weten of het kleine jongetje op de straat naar jou roept of naar de vrouw die ongeveer naast je loopt op dat moment. Stiekem niet alleen willen glimlachen maar ook terugwuiven.

Niet goed weten wat je moet doen, terwijl je voor de plant staat. Waarschijnlijk zou je hier en daar een stukje moeten wegknippen. En het toch niet goed durven. Misschien bang om iets verkeerd te doen, of die plant pijn te doen, of zoiets.

Heel even twijfelen over de herinnering die je aan het vertellen bent. Was het echt zo? Was het niet anders? Jezelf horen denken dat het misschien wel niet zo slecht is dat die herinnering langzaam in een nevel verdwijnt. En jezelf even snel horen antwoorden dat het niet mag, dat die herinnering verdwijnt. En even in de war zijn.

10 augustus 2012

De mobilisatie van Arcadia


Is een fenomeen als Temptation Island de gerealiseerde Tuin van Eden? Is het verlangen naar dat eiland iets dat ons heel maakt, en in staat om beter te overleven in verwarrende tijden? Of is het een ‘gemobiliseerd’ Arcadia, een droom die opgefokt is? Het hysterische eindeloze ‘feest’ van glimmende lijven blijkt vooral losgekoppeld van ware emoties. En de ‘vrijheid’ die de deelnemers ‘acteren’ is vooral de nauwgezette invulling van een vooraf bepaald format, nauwelijks in staat de eindeloze leegte ervan te verhullen.

In een goddeloos universum, waar de mens zichzelf uit het Paradijs heeft verdreven, is Temptation Island niet de uitweg. Dat suggereert Stefan Hertmans in zijn indrukwekkende essaybundel De mobilisatie van Arcadia. De uitweg ligt meer in een open en kritische houding, steeds bewust van zinloosheid en leegte, maar nooit toegevend aan cynisme. Cynisme zegt eigenlijk dat niets waarde heeft, en cultiveert die houding, zonder ethische scrupules. Een andere houding is mogelijk. Het is een houding van zelfbewust en kwetsbaar in de wereld staan, stotterend en stamelend, en onophoudelijk zoekend. Het is een houding die net wel naar waarden zoekt, en dus betrokken is op de wereld, maar tegelijk beseft dat definitieve antwoorden nooit zullen gevonden worden.

En kijken naar het nu, steeds opnieuw proberen te vatten wat er gebeurt, doe je best met kennis van het verleden, van de rijke intellectuele en culturele traditie waar we deel van uitmaken. Die kennis kan helpen, kan inzicht geven, maar kan nooit een waarheid opleveren die niet meer in vraag gesteld mag worden. Het verlangen naar een arcadisch bestaan kan zo vooral verlangen blijven. Die bekoorlijke of idyllische plaats, die eeuwenlang een onderwerp was in literatuur en schilderkunst, kan blijven bestaan zolang ze een ‘andere’ plaats blijft, en dus net niet wordt ingepast in de logica van onze consumptiesamenleving, of van de ‘genotseconomie’.

Goede literatuur is zelf zo’n ‘andere’ plek. Het is een ruimte waar het onzegbare wordt gezegd, of waar de onmogelijkheid om dingen als waarheid te benoemen wordt verwoord. Die andere plek is ongrijpbaar, en dat moet ook zo blijven, ze mag niet gemobiliseerd (en zo dan ook geneutraliseerd) worden, integendeel. Kunst ‘moet’ helemaal niets. Net in de afstand, in de niet-inschakeling, zit de bevrijdende kracht ervan.

Dit zijn maar enkele van de vele lijnen die terugkomen in de essays in deze bundel. Hertmans schrijft met grote eruditie en neemt het genre van het essay ook heel erg serieus. Geen kabbelende of wat opgerekte columns in dit boek, integendeel. Wel uitdagende intellectuele oefeningen, met stijl verwoord, wat ook de oorspronkelijke betekenis van het essay was. Gemakkelijk is het niet altijd. De auteur neemt je mee in een dialectiek van het ene naar het andere argument, van de ene naar steeds weer een andere vraag. Hij spoort je aan om te blijven volgen en je aandacht erbij te houden. Daarbij gebruikt hij veel verwijzingen naar filosofie en cultuur. Steeds op een hoog intellectueel niveau, maar toch zonder zich daar te zeer in te verliezen. Hij heeft als auteur een sterke gedrevenheid, en een toon die zeer betrokken is, maar nooit ‘roept’. En dat maakt dat je blijft lezen, ook al is het niet altijd gemakkelijk. Na een tijdje begin je de samenhang te zien tussen de verschillende essays. En als je nog eens opnieuw door een aantal van de teksten gaat, begrijp je het geduldig spoor ook beter. Je krijgt bij wijze van spreken geen boekenkast naar je kop geslingerd, maar wel het zoekende en op niet al te luide toon vertelde relaas van iemand die die boekenkast gelezen heeft en er iets mee probeert te doen.

Het eerste essay, De gevoelloze emotie, gaat sterk in op de ‘mobilisatie’ uit de titel. Aan de ene kant leven we in tijden van opgefokte, hysterische (vooral individuele) emoties. En aan de andere kant sluiten we ons af van de emoties van anderen. In de verbeelding van seks is er een lege ‘vrijheid’, maar zijn werkelijke emoties taboe. De loskoppeling van emoties - die een rationele dimensie hebben - van hun grond, is een vorm van georganiseerd cynisme.

In een volgend essay, De taal van de Ander, gaat Hertmans met bijzonder veel zwier in op de toestand in België en de spanningen tussen Vlamingen en Franstaligen. Hij neemt duidelijk afstand van het mobiliseren van de fictie van een ‘authentiek’ Vlaanderen, en is even kritisch voor gelijklopende spiegeltendensen bij een aantal Franstaligen. Hij pleit voor een hybriditeit en voor meertaligheid, in alle betekenissen van het woord.

Daarna komt een stuk over de betekenis van het begrip ‘engagement’ in de kunsten. Kunst moet vooral dwars zijn en een kritische afstand aanhouden tegenover een nivellerend marktdenken. Vervolgens gaat Hertmans in op het begrip ‘menselijke maat’, en onderzoekt hoe dat is geëvolueerd sinds de tijd van de oude Grieken.

In Een eeuwige mobilhome gaat het over het verschil tussen de begrippen gemeenschap en samenleving. Hertmans wijst op het problematische karakter van het idee gemeenschap, zeker in tijden van globalisering, en gebruikt daarbij de etymologische betekenis van beide woorden.

In een lang en boeiend stuk over de Locus amoenus, de bekoorlijke plaats, krijg je als lezer een cultuurhistorisch en filosofisch overzicht van het gebruik van dit onderwerp in de Europese letterkunde. Daarna komt nog een interessant essay over de kunst van de troubadours, als een vorm van hermetische, maar tegelijk ook dwarse kunst.

Die lijn wordt voortgezet in een zeer gedreven essay over de Franse auteur Michel Houellebecq. Hertmans heeft een heel grondige analyse gemaakt van het werk van de auteur, die hij duidelijk bewondert. Hij stelt hem voor als een eigentijdse, bijna romantische idealist, en in wezen geen cynicus, wat nochtans het beeld is bij velen over Houellebecq. De filosoof Michel Onfray, die in een volgend stuk besproken wordt, kan op veel minder bewondering rekenen, en is volgens Hertmans wel cynisch. Na een stuk over Kierkegaard komt er nog een essay over de auteur W.G. Sebald, die voor Hertmans duidelijk een andere sleutelfiguur is in het verhaal dat hij wil vertellen met dit boek. Sebald is ook een geëngageerd auteur, voor wie literatuur een vorm van restitutie is.

Na stukken over de schilder Tiepolo en de dichter H.C. Pernath gaat het in het slotessay If looks could kill over de blik van Medusa. Dat stuk mondt uit in wat bijna een soort geloofsverklaring is over het belang van literatuur. Schrijven is een vorm van uitstel van de dood. Het Niets van de dood wordt omgezet in een Alles, in een ‘plek’, een bekoorlijke plaats, die ons kan doen leven, in het volle besef van de eindigheid.

De mobilisatie van Arcadia is niet echt een gemakkelijk boek. Maar de vragen die Hertmans stelt, zijn dan ook niet gemakkelijk. Ze moeten echter gesteld worden. En hem volgen in zijn heel erg mooi verwoorde ‘oefeningen’ is een waar intellectueel avontuur. Hertmans schrijft gedreven en erg betrokken. Hij bewijst ook hoe een verbondenheid met een culturele en filosofische traditie vooral niet tot verstarring moet leiden, maar integendeel kan zorgen voor beweeglijke, uitdagende en steeds open redeneringen. Laat Arcadia vooral zichzelf blijven, een stuwend verlangen, het is een gedachte die ademt uit alle essays van dit heel bijzondere boek.

05 augustus 2012

Moeilijke onderwerpen

Moeilijke onderwerpen in de weekendkranten.

Een artikel over mensen die kinderloos of ‘kindervrij’ zijn. In dit geval omdat ze het zo willen. En toch is er veel herkenbaar. En is er veel dat tot verwarring aanzet. Zozeer dat je geneigd bent tot preventieve censuur. Het ‘zeg maar niets want je zal misschien wel weer verkeerd begrepen worden’.

Raar, dat je denkt dat je je moet verantwoorden over je twijfels over een situatie die anders is dan je had gewild en gedroomd.

Misschien is het raar. Dat je echt kunt houden van alle kinderen van al wie je lief is, dat je heel oprecht heel blij bent voor hen, dat je echt je best doet om geïnteresseerd te zijn in al hun verhalen, dat je echt geen jaloezie voelt. En dat je toch soms zou willen dat men af en toe vraagt hoe het is om geen kinderen te hebben, en gewoon luistert naar je antwoord. Alsof dat een gewone vraag zou zijn.

Misschien is het raar. Zelfs al zou je heel graag kinderen hebben gehad, dat het niet hebben van kinderen door sommigen als een ‘statement’ wordt gezien, bijna als een aanval. Alsof je zelfs door niets te doen of te zeggen blijkbaar enig signaal geeft waardoor mensen zich gaan verantwoorden.

Misschien is het raar. Dat iemand die even ecologisch is als jij, maar zelf wel drie of vier kinderen heeft, jou ervan probeert te overtuigen dat je harder moet pleiten voor demografische maatregelen. En dat jij er dan – ook al ben je erg gekwetst – toch tegenin gaat.

Misschien is het raar. Dat je heel erg vertederd kunt zijn door zoveel kinderen. Dat je, als je dat zou kunnen, alle kinderen van de hele wereld zou willen kunnen beschermen tegen elk onheil. En dat je als je dat laat blijken als reactie kunt krijgen dat het je eigen ‘schuld’ is dat je zelf geen kinderen hebt, en dat je dat zelf maar even moet ‘oplossen’.

Misschien is het raar. Dat je oprecht je best doet om je zo goed mogelijk in te leven in de realiteit van gezinnen met kinderen. Dat je vanuit dat beeld probeert mee te zoeken naar goede oplossingen, en nooit vanuit je eigen situatie van een mens alleen zonder kinderen. En dat je dan toch naar je kop geslingerd krijgt dat “jij daar niets van weet want jij hebt geen kinderen”.

Misschien is het raar. Dat je om de zoveel tijd wel weer eens te horen krijgt dat je een ‘egoïst’ ben omdat je geen kinderen hebt. En dat je elke keer, voor alle zekerheid, toch nog eens bij jezelf gaat checken of dat misschien toch niet, onbewust, zo zou zijn.

Misschien is het raar. Dat je van mensen die kinderen hebben hele lijstjes van redenen te horen krijgt waarom je ‘heel erg gelukkig’ zou moeten zijn zonder kinderen. Waarna zij zeggen dat ze nooit zonder hun kinderen zouden kunnen. En dat je dat dan niet helemaal goed begrijpt.

Misschien is het raar. Dat je denkt dat je vrede hebt met het feit dat je geen kinderen zult hebben. En dat je toch ineens midden in de nacht in paniek wakker kunt worden omdat je het moment voor je ziet waarop die vrede er ineens niet meer zal zijn. En dat je niet goed weet of je dat mag vertellen tegen iemand.

Misschien is het raar. Dat je nog altijd hopeloos in de war kunt zijn door een mooie reactie van een kind van een van jouw dierbaren. Dat daaruit zomaar blijkt dat jij in hun leven een plaats hebt. En dat je je dan met je geluk (en je verlegen zijn) geen blijf weet.

Misschien is het raar. Dat je eigenlijk zelf niet zo goed weet wat je over dit onderwerp moet zeggen. (Al gaan er honderd dingen tegelijk door je hoofd.)

04 augustus 2012

On Canaan's Side


Aan welke kant van de geschiedenis je geboren wordt, dat kies je niet. Misschien wil je alleen een veilige plek om te zijn, verbonden met je geliefden. Maar de wereld dringt zich op, tot in jouw landschap. En dan maak je er het beste van, en je probeert wie je lief is in je buurt te houden. Ook al lukt dat niet. En terwijl de mannen sterven, kan de vrouw niet anders dan haar verhaal vertellen, tot het tijd is. In On Canaan’s Side (vertaald als In het beloofde land) maakt de Ierse schrijver Sebastian Barry van dat gegeven een hartverscheurend mooi boek.

“Bill is gone. | What is the sound of an eighty-nine-year-old heart breaking? It might not be much more than silence, and certainly a small slight sound.” Zo begint het boek. Het is het verhaal van Lilly Dunne, dat bijna de hele twintigste eeuw omspant. Het boek is een langgerekte afscheidsbrief. Nadat haar kleinzoon Bill is gestorven, heeft het leven voor Lilly geen zin meer. Maar voor ze het zachtjes wil verlaten, vertelt ze nog het verhaal van haar leven. Daarvoor neemt ze zeventien dagen. Elk hoofdstuk is genoemd naar een dag, bv.: “First Day without Bill”.

De jonge Lilly woont in Ierland. Haar vader is een politieofficier, trouw aan het Britse rijk. Haar broer Willie gaat als soldaat voor de Britten naar de Eerste Wereldoorlog. In Ierland is er in 1916 de Paasopstand, een sleutelmoment in het Ierse onafhankelijkheidsstreven. Willie sneuvelt. Zijn kameraad Tadg komt het nieuws brengen. Tadg gaat werken voor Britse troepen die na 1920 de IRA bestrijden en verlooft zich met Lilly. Na een incident vernemen ze dat er een prijs op zijn hoofd staat. Lilly en Tadg vluchten naar ‘het beloofde land’ aan de andere kant van de oceaan. Ze hopen daar veiligheid te vinden. Lilly laat haar vader en twee zussen achter.

Maar veilig zijn ze niet, daar in het Kanaän van de Verenigde Staten. Ze kunnen de geschiedenis niet achterlaten in Ierland. De mannen die in haar leven komen, als partner, vriend, zoon of kleinzoon verdwijnen er ook weer uit. Ze worden weggehaald, door de Ierse tentakels, door oorlogen, door geheimen, door de tegenstellingen in de Amerikaanse samenleving.

En Lilly zoekt haar weg, in dat vreemde land, dat ze langzaam ook begint te kennen en te aanvaarden als haar plek. Maar de herinneringen aan ‘de andere kant’ blijven onophoudelijk stromen door haar hoofd. Haar armen zijn te kort om de geschiedenis tegen te houden, maar ze doet wat ze kan om de veiligheid te bieden die ze zelf zo gezocht heeft. Soms denkt ze dat het haar schuld is dat de dingen anders lopen dan ze zou willen, alsof ze een soort erfschuld met zich mee draagt.

Heel wat gebeurtenissen uit de Ierse en Amerikaanse geschiedenis trekken voorbij, meestal indirect. Lilly neemt geen posities in, kijkt, en ondergaat vooral. Het verhaal illustreert genoeg (soms heel even net iets te nadrukkelijk) hoe de tijd werkt, hoe levens genomen worden. Lilly is ‘geworpen’ in de dingen, en probeert stand te houden in wat haar overkomt.

In de lens van de ‘grote’ geschiedenis zou Lilly een anonieme figuur zijn, een figurant ergens in het decor. In dit boek is die geschiedenis het decor, en kijken we naar Lilly. Ondanks alle vreselijke dingen die haar overkomen, blijft ze doorgaan. Ze trekt zich op aan kleine dingen, probeert het goede te doen, met een groot hart.

In het vertellen, tijdens die zeventien dagen, wordt haar verhaal haar geschiedenis. Het vertellen ordent de dingen. Niet in de zin dat ze zichzelf tot een ‘af’ of doelgericht personage wil schrijven. Toch komt ze uit het verhaal als een sterke vrouw, die het goede probeerde te doen. Door terug te kijken, probeert ze te begrijpen wat er gebeurd is. In die lange brief krijgt het allemaal zin, hoewel het met die brief ook zal verdwijnen. Na haar is er niets meer. Van wat beloofd was, daar aan de andere kant van de Jordaan, blijft niets over.

Maar het verhaal blijft wel, en hoe. Sebastian Barry heeft dit alles uitgewerkt in een vaak verpletterend mooi boek. In een schitterende taal, met prachtige beelden. Het is een boek als een brede rivier. De woorden ademen een diep mededogen en omhullen zo het tragische en tegelijk ook warme levensverhaal van Lilly Dunne. Dat alles geeft een ritme aan het boek dat je als lezer alleen maar diep kan ontroeren.

03 augustus 2012

De illusie van een weg


De lange rit. Misschien is het wel een reis. Waar gaat de rit in de reis over? Kun je het weten? Vanaf waar?

De trein beweegt door het landschap. Op weg naar. Er moet een grens geweest zijn. Ze moet daar ergens geweest zijn. Misschien. Het is niet te zien waar. Wel waar het voor is en waar het voorbij is. Er rust een troost in dat niet weten.

De trein wacht even, ergens midden in een veld. Door het raam zie je een overweg. Een lege weg in het veld. Een slagboom. Een flikkerend licht, en een bel. En je ziet iets aan die weg. Iets wat je vroeger ook vaak zag. En het is alsof je het nu pas begrijpt. Het hoort bij de zomer, om een of andere reden. Je ziet de kleine steentjes in het asfalt, zo scherp. En je ziet het uitbundige gras naast de weg. Het is enkel een illusie van een weg. Een rafelend falen. Wie niet goed kijkt, zou kunnen denken dat de weg een lijn is in het landschap. Een afgelijnd streven. Een verlangen naar betekenis, onloochenbaar. Je zou kunnen denken dat het gras de rand van de weg is, de strook die het wegzijn bevestigt. Maar het is omgekeerd. De weg is enkel een afwezigheid. Een tijdelijke afwezigheid. Een opschorting van gras. Het gras kan het elk moment weer overnemen. Het heeft geduld. Geen nood aan illusies.

De brug over het grote water. Als een overgangsrite. Misschien moet je iets achterlaten, telkens weer. Misschien is het tijd voor een inwijding. Al zou je niet weten waarin.

Het voordeel van treinen. Ze kunnen je doen geloven dat je een bestemming hebt.

De kleine stations waar je telkens even wacht. De bermen met die overdaad aan bloemen en mooie planten. Voluptueus. Hun afwezigheid op al die plekken die een beetje verder beginnen is bijna vervreemdend. Alsof je hier getuige bent van een ontbloting. Een verhaal dat eindelijk mag verteld worden in dit overmeesterd landschap.

Daar komen waar je wilde zijn. Maar weet je of je er bent. Er. Een woord dat steeds vreemder wordt, als je er langer naar kijkt. Als een zwart gat.

De weg terug is altijd anders. Dat er eerst tranen zijn, steeds, dat zou al een verschil kunnen zijn.

Ineens denken aan iemand. Ze hoort bij een lange tijd geleden. Je weet niet wat je haar nu zou zeggen, maar ze zou het begrijpen. En er is een geur die je je herinnert.

De trein is het grote water weer voorbij. Ergens tussen het water en de grens. Er is een stilte te zien in het landschap. En daar zie je de bunkers. Niet willekeurig neergelaten in het landschap. Ze vormen een rij. Er moet een lijn geweest zijn hier, misschien. Het gras laat hen niet met rust. Ze dragen tekens, zoals: 1940. Waarom eigenlijk? Maar die stilte. Zou dit ook een schuldig landschap zijn, zoals Armando dat ooit zei? Je leest iets in je boek over de onverschilligheid van de natuur. En je kijkt nog eens. Zo is het niet, denk je. Het landschap weet alles nog. Ook een veld kan een illusie zijn.

Je bent aan de terugkant van de grens. De trein lijkt iets te verlangen.

En voor je de tunnel in gaat, zie je daar links de grote weg. De vrachtwagens staan stil, of toch bijna. Ze lijken zo verdwaald.

Diep onder de grond. De trein staat even stil. Mensen krioelen op het perron. Mooie mensen. Misschien gaan ze naar huis. Misschien willen ze nog dolen. Mensen schuifelen door de middengang. De hele wereld gaat hier voorbij.

Bijna weer daar waar je thuis zou kunnen zijn. Een laatste station. Er staat een witte paal, met een nummer. Als je die zou tekenen, als ontwerp, zouden alle lijnen rechter dan recht zijn. De plek waar het nummer zou komen zou exact uitgemeten zijn. Het nummer zelf zou bestaan uit feilloze cijfers, perfect zwart op perfect wit. De paal die daar staat, is niet de paal die gedroomd was. De steentjes in het beton maken de randen, de lijnen, bijna rafelig. Het nummer staat een beetje scheef. De zwarte cijfers zijn niet helemaal binnen de lijntjes gekleurd. Het gras kietelt onderaan. De tijd heeft al beslag genomen van de paal. Dat de gedroomde paal afwezig is, het kan je alleen maar troosten.