14 maart 2013

De eenhoorn


Die dag was de dag van de sneeuw, waarschijnlijk. Van weinig treinen op een aankondigingbord. Maar het was ook de verjaardag van Julia. Ze zou nu 110 zijn. Maar dat maakt niet zo uit. Ze is altijd nog wel ergens in de buurt. Ze kijkt altijd wel rustig over je schouder mee. En ze zegt dat het goed is. Soms vraag je even haar raad. Zoals: wat denk je van haar? Of: wat denk je van het huis? Of: is dit lekker genoeg? En je ziet het aan haar ogen wat ze ervan denkt. En je zegt: moemoe, niet alleen de straat oversteken, ik zal je wel brengen. En stapje voor stapje breng je haar door sneeuw en ijs tot aan de deur. Het komt goed uit dat jij een stuk groter bent dan zij. Je kunt haar een klein beetje opheffen, want de drempel aan haar voordeur is nogal hoog voor haar stramme knieën. En ze fluistert je nog even iets in je oor: het is goed.

In de trein op weg naar een andere stad. Voor een vergadering. In deze wagon zijn het erg zachte zetels. Ze wiegen een beetje mee. Het is nog licht buiten. Zo’n mooi licht. En dan zie je die zon. Donkerrood is ze. Ze verdwijnt langzaam. Ze lijkt zo overweldigend. Alsof ze je iets zou willen zeggen. Je bent te vroeg voor de vergadering. Je blijft staan op het plein. Om te kijken. Naar de wirwar van bussen, trams, fietsers, voetgangers en auto’s. Hoe ze bewegen. Maar vooral eigenlijk naar het licht. Hoe de knoestige bomen zich aftekenen tegen het licht. Het is alsof je iets heel belangrijks meemaakt. En ineens beginnen allerlei klokken te luiden. Zou het voor dit licht zijn? Dat kan niet anders.

En tussendoor komen flitsen van wat volgende week zal komen. Je ziet al het ziekenhuis voor je. Hoe het zal zijn. Je gaat nog even iets opzoeken over die rare ziekte die je misschien zou kunnen hebben. En hoe dat allemaal zit met die erfelijkheid. Dat je – als je dat al zou hebben – 50% kans hebt om het door te geven aan je (virtuele) kinderen. En als een van hen dat dan zou erven, dan is er een kans van tot 80% dat er kanker zal komen. Je blijft die woorden lezen. Op zich betekenen ze niets, of nog niets. De kleine Julia leeft alleen in je hoofd, dus dat is niet zo erg. En toch. Je weet niet wat het met je zou kunnen doen.

En dat de olijven trouwens nog steeds erg lekker zijn.

Misschien is het de sneeuw die maakt dat je lijf nog meer rammelt dan anders.

Het is eigenlijk wel lekker, zo aan het werk zijn met die grote sneeuwschop.

En midden in de nacht weer wakker worden. Het lichaam stram en opgeladen. Uitgestelde gedachten door je hoofd. En iets lijkt je gerust te stellen. Als we dan toch in deze boot zitten, kunnen we evengoed rustig verder drijven. De rituelen voor dit soort nachten. De trage bewegingen die je lichaam weer naar de aarde brengen. Terug beginnen lezen. En buiten is het zo stil. Je mag er even deel van zijn. En daarna gewoon rustig wachten. Voelen hoe je lichaam de zwaartekracht op lijkt te zoeken, heel voorzichtig. En het is alsof het helemaal niet geeft. Alsof je alle tijd hebt om toe te kijken hoe je terug in de tijd schuift. En de rust die langzaam komt, heeft iets van een medeplichtige.

De trein terug. Het licht heeft zich ondertussen al lang teruggetrokken. Het kleine boekje is bijna uit. Je hebt het stukje over gereserveerd voor deze rit. Je zinkt langzaam weg in het ritme van de trein die suist door de nacht. Je voelt je gedragen. Halverwege is het boekje uit. Je had ervoor kunnen zorgen om trager te lezen. Maar dat lukt je nooit. (Evenmin als het eten nog niet klaar hebben op het uur dat je je gasten hebt uitgenodigd. Ook dat zal een afwijking zijn.) En je hebt, zo blijkt al snel, geen zin om het laatste stuk nog met de krant door te brengen. Je kijkt naar het voorbij schuivende landschap in het donker. De mensen die je dierbaar zijn, ze zijn daar ergens, daar en daar. Je kijkt naar de landkaart in je hoofd. Wie is waar. En je fluistert iets in hun richting. Misschien horen ze het wel.

Je staat in het postkantoor. Je hebt je een beetje gehaast. Want dat pakje zou wel morgen moeten aankomen bij de bestemmelinge. De meneer weegt het. Dat is twee postzegels, zegt hij. Of je nog een blaadje met tien postzegels nodig hebt. Je hebt nog postzegels achteraan je agenda zitten. Je geeft hem het blaadje. Hij haalt er twee af. De ene is de postzegel met de eenhoorn. Om een of andere reden moest het die zijn, denk je ineens. En met dat woord moet je ook nog iets doen, later die avond. Je was aan het zoeken naar een woord om iets mee te doen. Eenhoorn dus. Je vraagt aan de meneer of het pakje toch wel degelijk morgen zal aankomen. Hij zegt van wel. Opgelucht loop je verder naar huis. Met een eenhoorn in je hoofd.

Geen opmerkingen: