17 maart 2013

Ik wacht wel op je


‘Zullen we daar gaan zitten?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Heb je het warm genoeg?’
‘Ja, gaat wel.’
‘Anders kom je maar wat dichterbij zitten.’
‘Misschien, ik zie wel.’
‘Had ik je dit al laten horen? Het is zo mooi. Het doet me altijd aan jou denken, om een of andere reden.’
‘Ja? Het is wel mooi, heel mooi eigenlijk.’
‘Ik ben een klein beetje verlegen, hopelijk is dat niet erg?’
‘Nee, ik ben iets meer dan een klein beetje verlegen, dus dan valt het zeker niet op.’
‘Vanmorgen op de markt was het alsof er iets magisch in de lucht hing. Er was iets met het licht.’
‘Ik zag het ook, toen ik onderweg was.’
‘Ik was met erg veel rugpijn opgestaan, en het was alsof mijn lichaam echt niet op gang kwam. Maar toen ik daar stond, veranderde dat helemaal. Het was alsof je het licht kon inademen.’
‘Is het beter met je rug nu?’
‘Ja, toch wel wat.’
‘Deze namiddag hoorde ik een verhaal dat in mijn hoofd blijft hangen. Die vrouw heeft, door allerlei dingen die er gebeurd zijn, heel veel pijn, al jarenlang. Maar ze blijft wel erg strijdbaar. En nu is men bezig, omdat zij het zelf ook zo wil, de pijnstillers die ze kreeg af te bouwen. Ze wil zelf de controle over haar lichaam houden. En dus ook over haar pijn.’
‘En lukt het haar?’
‘Langzaam, denk ik. Ik weet niet of ik het zou kunnen in haar plaats.’
‘Dat kun je nooit weten. Ik denk het wel eigenlijk.’
‘Ja? Waarom denk je dat?’
‘Ik denk dat ik je toch een klein beetje begin te kennen.’
‘Een klein beetje?’
‘Je opent je niet zo gemakkelijk, als ik dat mag zeggen.’
‘Dat mag je, het is ook zo. Ik kan er niet zo veel aan doen, het duurt gewoon even. En soms komt het niet.’
‘Ik heb veel geduld.’
‘Ja, dat heb ik al gemerkt. En dat maakt me verlegen, denk ik. Waarom zou je geduld hebben?’
‘Omdat ik dat wil.’
‘Voor mij?’
‘Ja, voor jou.’
‘Dat is wel lief.’
‘Het is gewoon.’
‘Heb jij nooit schrik van de avond? Heel soms overvalt me dat.’
‘Soms. Soms ben ik bang van mijn vermoeidheid. Wat op zich een beetje raar is natuurlijk, want daarop hoop je soms ook ’s avonds. Maar soms ben ik te moe, en dan is het alsof ik mezelf helemaal uit handen moet geven.’
‘En dat doe je niet graag.’
‘Nee, dat doe ik niet graag, toch niet zomaar.’
‘Ik denk dat ik jou ook een klein beetje begin te kennen. Ja, de avond... Overdag kun je als het ware blijven hollen, het een na het ander doen. Je hoeft niet te veel na te denken, je kunt je een klein beetje verliezen in alles. En dan ’s avonds, als alles gedaan is, en je nog alleen in de kamer zit, dan komt de stilte ineens. En alle vragen die je voor je uit had geschoven.’
‘Als ik jou zie, denk ik vaak: er gebeurt zoveel in dat hoofd en dat lijf, en ze doet zo haar best om het niet te laten zien.’
‘Het is natuurlijk de bedoeling dat je dat niet zou zien.’
‘Soms is het alsof je even iets laat zien, een glimp van iets. En dan is het weer weg.’
‘Jij ziet wel alles precies.’
‘Valt dat tegen?’
‘Nee, eigenlijk helemaal niet.’
‘Eigenlijk.’
‘Ben jij dan zo anders?’
‘Niet helemaal.’
‘Waarom lach je nu?’
‘Soms zou ik op zo’n moment als dit de juiste dingen willen kunnen zeggen. In die films lukt dat altijd, dan komt dat er zo uit.’
‘En wat zou je dan willen zeggen?’
‘Ik zag nog zo’n film gisteren, en die vrouw vroeg aan die man of hij wilde wachten op haar. Waarom dat was, zei ze er niet bij. Dat stond in een brief, die ze in de grond stopten, en die hij pas na een jaar mocht lezen. En hij zei: ja, ik wacht wel op je.’
‘En zou je dat ook willen zeggen nu?’
‘Zou dat een beetje goed klinken, denk je?’
‘Probeer maar.’
‘Ik wacht wel op je.’
‘Heel goed, echt heel goed. Misschien wilde ik dat wel horen.’
‘Heb je het nog warm genoeg?’
‘Koud nog niet, maar toch niet warm genoeg, denk ik.’
‘Dan weet ik nog iets.’

Geen opmerkingen: