27 maart 2013

Neem je iets van me mee


‘Wat is er? Je kijkt zo?’
‘Niets. Niet echt.’
‘Ben je nu nog altijd verlegen?’
‘Ja, dat ook.’
‘Ga je het wel vertellen straks?’
‘Ja, dat denk ik wel. Heb je alles al klaar om te vertrekken?’
‘Nee, nog niet. Ik heb nog wel wat tijd. Dat is altijd een beetje op het laatste moment bij mij.’
‘Ik kan dat niet, denk ik. Misschien wil ik soms iets te veel de dingen in de hand houden, misschien kun jij dat beter dan ik, zo loslaten en zo.’
‘Ik denk dat ik maar alsof doe.’
‘Sorry als ik hier zo zit te draaien. Het is mijn rug. Die moet een beetje terug in de plooi raken, dat duurt nog even.’
‘Het is niet erg hoor, het is allemaal goed. Het is goed hier te zijn. Wat is dat geluid trouwens?’
‘Dat is de buurvrouw, ze is weer ruzie aan het maken. In de telefoon.’
‘O jee.’
‘Ja, ze heeft daar een speciale aanleg voor, denk ik. En die man, denk ik toch, aan de andere kant van de lijn ook, blijkbaar.’
‘En sorry dat ik nog niet antwoordde op je brief. Dat blijft altijd wat liggen bij mij, maar het komt wel.’
‘Het is niet erg, ik ken je ondertussen.’
‘Moet ik niet zo gaan zitten? Is dat niet beter voor jouw rug?’
‘Nee hoor, laat maar. Wat ik eigenlijk wou vragen, neem je iets van me mee?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik kan dat niet goed uitleggen, en het zal waarschijnlijk onnozel klinken. Maar als iemand die ik graag zie weggaat, dan ben ik altijd in de war. Voor een vakantie of zo.’
‘Waarom dan?’
‘Als het gewoon is, dan kan ik nog altijd voelen dat die ander op een of andere manier dichtbij is. Ik kan in mijn hoofd het landschap zien, ik kan zien waar het huis is, waar ze zou kunnen zijn. En dat is een klein beetje genoeg. Maar bij een vakantie of zo is dat anders. Dan is er ineens een afstand, en dan kan ik niets zien in mijn hoofd. En dat kan me heel erg in de war brengen.’
‘Maar ik ga toch niet ver weg, en toch niet lang?’
‘Ik weet het, maar dat verandert niet zoveel. Blijkbaar. Je moet je daar ook niets van aantrekken, het is gewoon iets van mij. Ik zou het moeten afleren, maar het lukt niet zo goed.’
‘Ik vind het niet erg, eigenlijk wel een beetje lief zelfs. En wat moet ik dan doen?’
‘Iets van me meenemen, al zou ik niet weten wat. Misschien alleen een gedachte, misschien een briefje, het maakt niet zo uit eigenlijk. Als ik weet dat je iets bij hebt, is het genoeg.’
‘Maar ik heb toch altijd iets bij van jou?’
‘Ja?’
‘Ja. Natuurlijk.’
‘Dan is het goed.’
‘Misschien wil ik ook wel iets achterlaten bij jou, als ik vertrek.’
‘Om het later weer terug te komen halen dus.’
‘Ja, daarom.’
‘Doe dat maar, dat is een goed plan.’
‘Dan weet ik nog beter waarom ik terug moet komen. Soms is het terugkomen moeilijker dan het vertrekken. Al weet ik niet waarom.’
‘Misschien wil je graag een beetje verdwijnen in het onderweg zijn. Dan kun je steeds verder, hoef je niet stil te staan.’
‘Ja, misschien wel.’
‘Ik wil soms op een plaats blijven, hier of zo, om te voelen hoe het is om niet onderweg te zijn. Om te blijven dus. En dan mezelf tegen te komen.’
‘Wil je dat dan zo graag?’
‘Nee, helemaal niet. Maar het is wel goed voor me, denk ik. Soms.’
‘Ik zou eigenlijk wel graag die cd van jou meenemen die we gisteren nog op hadden staan. Als ik dat hoor, dan heb ik veel van jou bij me.’
‘Ik neem hem even.’
‘Nee, jij blijft nog even zitten zo, nu mag je nog niet weg.’
‘Op die manier…’
‘En als jij in mijn droom komt, of ik in de jouwe, moeten we daar dan iets mee doen?’
‘Opschrijven.’
‘Ja, opschrijven.’
‘Ik was zo blij toen ik die tekst van jou gelezen had. Het klinkt raar misschien, maar ik verlangde ernaar om een lange tekst van jou te lezen.’
‘Waarom?’
‘Dan hoor ik een andere stem van jou, een ander ritme, een andere adem. En het voelt dan meteen goed. Zo van: ik wist het.’
‘Wat wist je?’
‘Dat het bij je past, dat jij er goed in past, in zo’n langere tekst. Ik kan het nu niet zo goed uitleggen.’
‘Zeker doen, want dat wil ik wel weten eigenlijk.’
‘Ja, doe ik.’
‘En ga jij dan een brief schrijven?’
‘Zou je dat willen?’
‘Ja, eigenlijk wel. Stiekem.’
‘Met de hand geschreven?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En dan wacht die brief ook op jou?’
‘Ja. Je hebt het begrepen.’
‘Ik zal het doen, ik beloof het je.’
‘Dan weet ik dat ik kan vertrekken.’

Geen opmerkingen: