02 januari 2010

Koud



‘Kom er maar even bij zitten, het geeft niet. We kennen elkaar.’
‘Nee? Dan is het goed.’
‘Het is wel rustig hier. Ik zit hier graag. Het is alsof alles dan een beetje vervloeit, ook de tijd.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Als je daar bent, zie en voel je de tijd. Je voelt hoe je ouder wordt, hoe de dingen verder gaan, ook zonder jou. En soms krijg je dan kou, heb jij dat niet?’
‘Ja, ik ook. Ik vraag me wel eens af of het te maken heeft met het ouder worden. Vroeger had ik het niet zo, denk ik. Maar nu heb ik soms last van de koude. Alsof die een stuk van mijn lichaam inneemt. Alsof de koude me op iets wil wijzen.’
‘Wat dan?’
‘Ik kan het niet zo goed uitleggen. Soms heb je het, als je nog onrustig bent als je gaat slapen, dat je lichaam maar niet wil opwarmen, wat je ook doet. Het is iets in die aard.’
‘Ja, dat herken ik wel.’
‘Je zou alles wat je bezighoudt moeten kunnen loslaten, het allemaal achter je kunnen laten, om zo je lichaam klaar te maken om warmer te worden. Dat denk ik soms.’
‘En soms kun je de warmte langer vasthouden dan op andere momenten, misschien is daar ook wel een reden voor.’
‘Ik dacht nog daarnet, toen ik op weg was naar hier, aan hoe je herinneringen veranderen. Of misschien niet, het kan allebei zijn. Je hebt beelden van hoe de dingen waren, en daar horen mensen bij. Je verliest er stukjes van, je stelt ze opnieuw samen in je hoofd, misschien onbewust. En dan later zie je die mensen weer, en dan lijkt het ineens alsof niet je herinnering veranderd is, maar jijzelf.’
‘En jij wilt eigenlijk graag alles vasthouden, of niet soms?’
‘Soms wel, dat moet ik toegeven. Er zijn mensen die waarschijnlijk geen nood hebben aan herkenningstekens wanneer ze een plein op wandelen of zo. Het maakt niet zo uit waar ze zijn, ze zullen wel zien waar ze uit komen. Bij mij is het anders denk ik.’
‘Maak je maar geen zorgen. Ik weet wat je denkt.’
‘Heb jij dat nooit, dat je je herinneringen zou willen bijtanken? Er zijn van die momenten waarvan je op het moment zelf of later beseft dat ze belangrijk waren, om allerlei redenen. En later besef je dan dat je beter had moeten kijken of dat je meer vragen had moeten stellen of zo. Of gewoon dat er dingen beginnen te vervagen, stemmen of zo. En dat je dan terug zou willen kunnen gaan om de ontbrekende stukjes weer toe te voegen.’
‘Ik denk dat ik dat te moeilijk zou vinden soms. En misschien vind ik het soms ook wel niet zo erg dat de dingen van me weg drijven, of toch sommige stukken ervan. Waarom kijk je zo? Is er iets?’
‘Nee, ik kijk gewoon.’
‘Zie je de rimpels?’
‘Eigenlijk niet. Ik bedoel: ik zie ze wel, maar ze verdwijnen uit beeld op een of andere manier. Ik kan het niet zo goed uitleggen. Het is goed zo.’
‘Ja, dat zal wel. Weet je, dit is zo’n plek waar de dingen stoppen. Zo voelt het toch. Ik kan hier gewoon zitten zo, en ik hoef verder niets. Vanaf daar wordt het weer anders. Er is altijd wel iets. Er moet iets gebeuren, er wacht iets op mij, wat dan ook. Maar hier niet.’
‘Maar het moet dan wel warm genoeg zijn, of niet?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik dacht ineens dat dit een goede plek zou zijn om verhalen voor te lezen. Het klinkt raar misschien, maar ik zag het ineens voor me. Hoe ik hier zit met een boek en hoe ik voorlees voor jou. We hebben dat eigenlijk nooit gedaan, en toch dacht ik er ineens aan.’
‘Ja, misschien wel. Ik zie het wel voor me hoe het zou zijn. Iets voor een volgende keer. Maar dan moet jij wel een boek uitkiezen.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Ik kijk er al naar uit.’

Geen opmerkingen: