Je neemt je voor alles goed voor te bereiden. Je zult alle afspraken netjes na elkaar kunnen doen. Je rekent het uit in je hoofd. Hoe je nog naar de winkel kunt gaan wanneer die opent om negen. Zodat je nog de trein van half tien haalt. Om op tijd op het werk te zijn voor de afspraak van half elf.
Tot je ’s morgens uit het raam kijkt en de sneeuw ziet. Voor het huis valt het nog mee, de sneeuw kan gewoon weggeveegd worden. Op de straat is het wat anders, zo zal blijken.
Je stapt op de fiets, en na enkele meters merk je het al. Er is alleen iets te verliezen. De buurman roept je nog na dat je zeker goed moet oppassen.
Misschien zou je in zo’n omstandigheden niet mogen denken, en enkel je hartslag volgen. Maar zo gaat het niet.
Je ziet het ijs, in vlekken op het wegdek. Soms is er helemaal geen wegdek meer, het is helemaal weg, en alleen wat het bedekt blijft over.
En je voelt hoe je iets harder zou willen vastgrijpen. Alleen je stuur biedt zich aan. En je weet, en je voelt dat hoe harder je het vast probeert te houden hoe meer kans je maakt onderuit te gaan.
De auto’s gaan voorbij, duwen je net niet helemaal van de weg af. Je stopt, en moet terug vertrekken. Om op te stappen, moet je je been over de fiets zwaaien. Terwijl je dat probeert, schuift ook de fiets weg. Je probeert het verder weer opnieuw.
Je gaat uiteindelijk te voet verder, met de fiets aan de hand. Ondertussen weet je al lang dat je normaal gewoon niet had moeten fietsen, maar er is die trein straks.
Er is de afdaling van de helling tot aan de winkel. Eerder viel je al eens, op zo’n vlek. Je voeten zoeken stevigheid, en daardoor lijken ze die minder te vinden.
En het dringt tot je door. Je hoort iets in jezelf praten. Dat je zou willen dat dit er nu niet zou zijn. Niet nu, niet voor jou, niet hier. En je beseft dat het ijs je iets wil zeggen, iets wil leren. Het gaat niet weg, nu nog niet, later misschien wel, maar daar heb je nu niets aan. Hoe je verlangen botst op de werkelijkheid. Het is geen kwestie van je neerleggen bij, ook niet letterlijk. Het zit enkel in jou.
Misschien is het ijs wel de gewone orde der dingen. Misschien is al het andere een illusie, overmoed, en te veel ik.
Je bent al weer op de terugweg. Je ziet hoe die jonge vrouw schijnbaar moeiteloos de helling op rijdt waar jij aarzelend te voet aan begint. Misschien weet zij iets wat jij niet weet. Misschien heeft zij een veiligheid in haar buik die jij nooit zult hebben. Misschien is ze gewoon nog niet gevallen. Het maakt niet uit, je komt er ook wel, in de tijd die het vraagt.
Dat het komt omdat je zo’n dik hoofd hebt, waardoor je topzwaar bent, grap je nog even. Misschien is het zwaartepunt van die vrouw op de fiets wel altijd dichter bij de aarde. Het maakt niet meer uit.
Je ziet de man met het ene been. Hoe hij zich met zijn twee krukken voorzichtig over het voetpad beweegt. Je ziet nog beter hoe dat zowat nergens echt vlak is. Als hij zich zorgen zou maken over het bereiken van zijn bestemming, dan zou hij recht van spreken hebben. Je probeert klein verder te stappen, en straks ook klein nog een stuk te fietsen, zodra dat weer zou kunnen.
Iets is er veranderd wanneer je weer thuis komt om de boodschappen uit te laden. De buurman is er weer. Hij zegt dat het morgen weer zal sneeuwen. Je zegt dat je het overleefd hebt, hij glimlacht.
Je trekt de deur achter je dicht en vertrekt naar het station. Er is nog tijd genoeg. Je kunt nog rustig een extra krant gaan halen en daarna nog het hele perron aflopen, zodat je in de laatste wagon kunt gaan zitten.
Er is nog tijd genoeg. Het is alsof je je even schaamt, maar niemand heeft het gezien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten