‘Ben jij nooit bang dat je niet alles zult gezegd hebben wat je wilde zeggen, of wat je had kunnen zeggen?’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Soms krijg ik ineens schrik. Dan denk ik: ik had dat nog moeten zeggen, misschien weet ze wel niet dat ik dat dacht of zo.’
‘Ik denk dat je je te veel zorgen maakt. Je bent eigenlijk wel duidelijk meestal.’
‘Het kan me zo onrustig maken soms.’
‘Je hebt al genoeg gedaan om je voor te bereiden op wat zou kunnen gebeuren. Je kunt het niet allemaal in je hand houden.’
‘Ik weet het, je hebt gelijk.’
‘Weet je nog toen je die foto’s van mij maakte? We waren ook hier toen.’
‘Ja, dat weet ik nog goed.’
‘Het was toen ook zo dat je iets wilde bewaren.’
‘Ja, een moment. Toen was het misschien wel een beetje om iets te bevriezen, of beter om een moment in de tijd vast te leggen. Een punt, waar je naar kunt kijken, waar je terug naartoe kunt gaan. Nu zou het meer zijn om de verandering in de tijd te zien.’
‘Jij blijft altijd maar kijken. Wat zie je dan?’
‘Het is elke dag verschillend. Je ziet andere dingen. En heel langzaam zie je ook de verandering. Nu vind ik dat gemakkelijker, er is tijd.’
‘Als ik je bezig zie, vraag ik me soms af of ik alles niet te gemakkelijk neem. Misschien is het wel uitstel, dat kan ook.’
‘Ik denk dat jij meer vertrouwen hebt in de dingen.’
‘Het zou kunnen. Maar ik weet niet of het dat is.’
‘Wat denk je dan?’
‘Misschien denk ik wel dat er altijd nog tijd genoeg zal zijn, als de dingen zich aandienen. En zelfs als het niet zo is, dan is het nog maar zo.’
‘Ik kan dat niet.’
‘Ik weet het, en het is niet erg.’
‘Herinner je je nog hoe we hier altijd naar de zonsondergang zaten te kijken?’
‘Ja, natuurlijk. Je denkt soms echt dat ik al die dingen zou kunnen vergeten, is het niet?’
‘Ik weet het niet, misschien wel.’
‘Maak je maar geen zorgen.’
‘Eergisteren droomde ik nog van je. Je kwam in mijn droom, en gaf me een plakboek. Met foto’s, en verhalen, en brieven, allemaal dingen die je had verzameld.’
‘Ja? Dat is mooi. Zou dat iets willen zeggen?’
‘Geen idee. Het was verrassend, het liet iets zien van dingen die ik niet wist, die ik niet vermoedde.’
‘Het is misschien wel een goed idee, om zo’n plakboek te maken voor jou.’
‘Dat zou spannend zijn. Wie weet ga ik het ook wel doen.’
‘Wat zou er dan gebeuren als je niet alles gezegd hebt?’
‘Ik weet het niet. Soms zeg je iets tegen iemand, iets dat mooi is, en dat die ander even doet glimlachen of blozen. Het kan heel klein zijn. Maar het blijft hangen, waarschijnlijk. Bij mij is het toch altijd zo, als er iemand zoiets tegen mij zegt. Het zijn die dingen die je dag maken. Als je het niet doet, voorkom je als het ware herinneringen. Je ontneemt iets aan een ander, iets dat er had kunnen zijn. En dat is niet goed, denk ik.’
‘En denk je dan dat er zoveel dingen zijn die je nog niet gezegd hebt?’
‘Soms wel.’
‘Weet je, als je er niet meer bent, zal er nog altijd genoeg van jou over zijn, daar heb je wel goed voor gezorgd ondertussen.’
‘Is dat zo? Ik zou willen dat het zo was.’
‘Ja, het is zo. Je kwelt jezelf steeds opnieuw, en het is niet nodig.’
‘Je bent lief.’
‘Zullen we nog een wandeling maken? Niet te lang. Maar even nog, voor het echt nacht is.’
‘Dat is een goed idee. Er zijn veel sterren vanavond.’
‘Ze wachten op ons. Maar ze vragen wel dat we heel stil zijn.’
‘Heel stil?’
‘Ja, heel stil. Tot we weer terug hier zijn. Zou je dat durven?’
‘Ik denk het wel.’
‘Nee, eigenlijk niet.’
‘Soms krijg ik ineens schrik. Dan denk ik: ik had dat nog moeten zeggen, misschien weet ze wel niet dat ik dat dacht of zo.’
‘Ik denk dat je je te veel zorgen maakt. Je bent eigenlijk wel duidelijk meestal.’
‘Het kan me zo onrustig maken soms.’
‘Je hebt al genoeg gedaan om je voor te bereiden op wat zou kunnen gebeuren. Je kunt het niet allemaal in je hand houden.’
‘Ik weet het, je hebt gelijk.’
‘Weet je nog toen je die foto’s van mij maakte? We waren ook hier toen.’
‘Ja, dat weet ik nog goed.’
‘Het was toen ook zo dat je iets wilde bewaren.’
‘Ja, een moment. Toen was het misschien wel een beetje om iets te bevriezen, of beter om een moment in de tijd vast te leggen. Een punt, waar je naar kunt kijken, waar je terug naartoe kunt gaan. Nu zou het meer zijn om de verandering in de tijd te zien.’
‘Jij blijft altijd maar kijken. Wat zie je dan?’
‘Het is elke dag verschillend. Je ziet andere dingen. En heel langzaam zie je ook de verandering. Nu vind ik dat gemakkelijker, er is tijd.’
‘Als ik je bezig zie, vraag ik me soms af of ik alles niet te gemakkelijk neem. Misschien is het wel uitstel, dat kan ook.’
‘Ik denk dat jij meer vertrouwen hebt in de dingen.’
‘Het zou kunnen. Maar ik weet niet of het dat is.’
‘Wat denk je dan?’
‘Misschien denk ik wel dat er altijd nog tijd genoeg zal zijn, als de dingen zich aandienen. En zelfs als het niet zo is, dan is het nog maar zo.’
‘Ik kan dat niet.’
‘Ik weet het, en het is niet erg.’
‘Herinner je je nog hoe we hier altijd naar de zonsondergang zaten te kijken?’
‘Ja, natuurlijk. Je denkt soms echt dat ik al die dingen zou kunnen vergeten, is het niet?’
‘Ik weet het niet, misschien wel.’
‘Maak je maar geen zorgen.’
‘Eergisteren droomde ik nog van je. Je kwam in mijn droom, en gaf me een plakboek. Met foto’s, en verhalen, en brieven, allemaal dingen die je had verzameld.’
‘Ja? Dat is mooi. Zou dat iets willen zeggen?’
‘Geen idee. Het was verrassend, het liet iets zien van dingen die ik niet wist, die ik niet vermoedde.’
‘Het is misschien wel een goed idee, om zo’n plakboek te maken voor jou.’
‘Dat zou spannend zijn. Wie weet ga ik het ook wel doen.’
‘Wat zou er dan gebeuren als je niet alles gezegd hebt?’
‘Ik weet het niet. Soms zeg je iets tegen iemand, iets dat mooi is, en dat die ander even doet glimlachen of blozen. Het kan heel klein zijn. Maar het blijft hangen, waarschijnlijk. Bij mij is het toch altijd zo, als er iemand zoiets tegen mij zegt. Het zijn die dingen die je dag maken. Als je het niet doet, voorkom je als het ware herinneringen. Je ontneemt iets aan een ander, iets dat er had kunnen zijn. En dat is niet goed, denk ik.’
‘En denk je dan dat er zoveel dingen zijn die je nog niet gezegd hebt?’
‘Soms wel.’
‘Weet je, als je er niet meer bent, zal er nog altijd genoeg van jou over zijn, daar heb je wel goed voor gezorgd ondertussen.’
‘Is dat zo? Ik zou willen dat het zo was.’
‘Ja, het is zo. Je kwelt jezelf steeds opnieuw, en het is niet nodig.’
‘Je bent lief.’
‘Zullen we nog een wandeling maken? Niet te lang. Maar even nog, voor het echt nacht is.’
‘Dat is een goed idee. Er zijn veel sterren vanavond.’
‘Ze wachten op ons. Maar ze vragen wel dat we heel stil zijn.’
‘Heel stil?’
‘Ja, heel stil. Tot we weer terug hier zijn. Zou je dat durven?’
‘Ik denk het wel.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten