Gisteren een zeer boeiend debat bijgewoond met de groene Duitse voormalige buitenlandminister Joschka Fischer. Hij hield een gedreven pleidooi voor de ‘Verenigde Staten van Europa’. Met veel passie sprak hij over de noodzaak om verdere stappen te zetten in de Europese integratie, met het oog op de grote veranderingen die aan de gang zijn in de mondiale orde en de maatschappelijke uitdagingen die ons te wachten staan.
En net nu is ook een nieuw rapport gepubliceerd dat de belangrijkste risico’s voor de wereldgemeenschap in kaart brengt. Je zou kunnen zeggen dat de wereld erg kwetsbaar is. En als je het overzicht bekijkt van de mogelijke risico’s, hun potentiële impact en hun graad van waarschijnlijkheid, dan zie je dat met name door de mens meegeproduceerde risico’s, zoals de klimaatverandering, het hoogst scoren. En wat als de “paradox van de 21ste eeuw” wordt omschreven, is in wezen niet zo’n verrassing: “Naarmate de globalisering voortschrijdt, groeit de wereld verder uit elkaar.”
In zo’n landschap toekomstgericht aan beleid doen, vraagt een heel ander soort politiek dan wat we jammer genoeg in onze eigen contreien deze dagen op het scherm zien passeren, om het heel vriendelijk te zeggen. Als je als kleintje wilt overleven, moet je ‘groot’ durven denken. En dat is iets heel anders dan jezelf ‘groot’ voordoen door ‘klein’ te denken.
Een belangrijk uitgangspunt in het verhaal van Fischer was de vaststelling dat de wereld fundamenteel aan het veranderen is. We gaan er in veel gevallen nog gemakshalve van uit dat Europa, of de trans-Atlantische as, het centrum van de wereld is, of alleszins het ijkpunt der dingen. We willen onszelf graag wijsmaken dat we vanuit dat idee ook ‘controle’ hebben over de dingen. De globaliseringprocessen – die voor een deel wel degelijk ‘gewild’ zijn door politieke keuzes en dus geen anonieme krachten – hebben ondertussen genoeg duidelijk gemaakt dat de ‘oude’ politieke structuren niet meer in staat zijn om voldoende greep te krijgen op de gebeurtenissen. En tegelijk verschuift de machtsbalans in de wereld naar oostelijke richting. Dat alles doet zich voor in een wereld van naderende schaarste van grondstoffen, dreigende klimaatchaos en schrijnende tegenstellingen tussen arm en rijk. De centrale strategische vraag die Europa zich moet stellen, is of het in die wereld een actieve mondiale speler wil worden. Voor Fischer is het duidelijk: de volgende tien jaar zullen beslissend zijn voor de plaats van Europa in de wereld. Ofwel proberen we actief ons lot mee in handen te nemen, en dan is er nood aan een sterker Europa. Ofwel plooien we ons op onszelf terug, voeren achterhoedegevechten en zullen we wegschuiven in de marge, en zo ook de kans missen om een actieve rol te spelen in de sociaal-ecologische bijsturing van de globalisering.
Maar ‘Europa’ durven zijn, in de 21ste eeuw is blijkbaar moeilijk voor velen. De EU maakt een serieuze crisis door. Velen vinden het wel lekker om de EU van zowat alles de schuld te geven, of kiezen voor een verkeerd soort Eurokritiek, waarbij ze het bestaan van bovennationale politieke structuren aanvallen, in plaats van het nog vaak foute beleid dat door Europese instellingen wordt gevoerd (op vraag van nationale politici). Voor velen is de verleiding blijkbaar groot om terug te gaan ‘renationaliseren’, om zichzelf wijs te maken dat je ‘terug’ zou moeten naar de veilige en zogenaamd overzichtelijke structuren van weleer.
In het debat werd er terecht voor gepleit om Europa verder te ontwikkelen als een politieke structuur ‘voorbij de natiestaat’. Ten gronde blijft de overtuiging van de Europese federalisten overeind, dat je nood hebt aan sterke politieke integratie op een bovennationaal niveau. En dat niet enkel als een vredesproject, maar ook als de enige manier om effectief nog beleid te kunnen voeren in een wereld die fundamenteel anders is dan bij het begin van de 20ste eeuw. Supranationale politieke instellingen wil niet zeggen dat je een soort ‘superstaat’ gaat uitbouwen, integendeel. Ook met sterkere Europese instellingen zullen de landen niet verdwijnen. Maar waar het al lang duidelijk is dat nationale staten niet kunnen overleven zonder een overkoepelende structuur wordt die nood de volgende jaren alleen maar acuter. Wie bekijkt wat er de voorbije maanden gebeurde met de crisis van de euro zag in de feiten een nooit eerder geziene politieke keuze om bovennationaal te werken en handelen, als enige manier om (ook nationaal) te overleven. Wie een eerlijke analyse maakte, moest vaststellen dat we dringend nood hebben aan een sterkere politieke integratie op EU-niveau. Wel je markt en je munt Europees organiseren, maar niet zoveel andere dimensies van je beleid wordt te riskant, dreigt landen tegen elkaar uit te spelen, en verhindert dat Europa een voldoende sterke rol speelt op het mondiale toneel.
Voorbij de natiestaat denken is op een rustige maar ook koelbloedige manier in meer lagen denken, kiezen voor ‘multi-level governance’ zoals men dat noemt. De werkelijke betekenis van subsidiariteit is de dingen op het juiste niveau doen, en niet: zoveel mogelijk dingen op een zo laag mogelijk niveau doen. Naarmate de wereld complexer wordt en zwaartepunten naar elders verschuiven, is het blijkbaar aantrekkelijk om te gaan zoeken naar verondersteld veilige havens. Maar een post-nationale politiek wil niet zeggen dat je een nieuw natiestaatje gaat maken, maar dan nog kleiner. Of om het anders te zeggen: de krachten die bepalend zullen zijn voor onze welvaart in de toekomst liggen niet aan de andere kant van de taalgrens maar op een hoger niveau. En als je die krachten mee wilt sturen in een goede richting, dan heb je nood aan de goede instrumenten, op het goede niveau. Een echte toekomstgerichte staatshervorming betekent dus niet jezelf ervan proberen te overtuigen dat de wereld daarbuiten op zal houden verder te draaien als je zoveel mogelijk bevoegdheden naar een regio haalt. Het betekent wel dat je een nuchtere analyse maakt en bekijkt hoe je bevoegdheden op een goede manier verdeelt over Europees, nationaal en regionaal niveau.
Je moet dus ook op een andere manier gaan denken over een begrip als soevereiniteit. Het oude idee was dat je als politieke gemeenschap volledig soeverein was over het territorium van die gemeenschap. Je zou dus volledig kunnen bepalen wat er wel en wat er niet gebeurde, of je in de ene of de andere richting zou gaan. Het soevereine volk kon dat alles bepalen via de politieke vertegenwoordigers die het koos. En dat alles werd verbonden met de klassieke natiestaten. Die oude vormen en gedachten zijn in essentie waardevol, maar door de feiten voorbijgestreefd. Natiestaten kunnen al lang niet meer de loop der dingen bepalen. Er bestaat trouwens al lang een theorie die stelt dat de Europese integratie de ‘redding van de natiestaat’ was. Nationale staten konden als het ware doorgaan met te doen alsof ze een natiestaat waren, in de oudere zin van het woord, enkel en alleen omdat er een bovennationale structuur is. Maar als we de positieve kern van het begrip soevereiniteit, in een democratische gemeenschap van burgers, overeind willen houden, dan zullen we ‘groter’ moeten leren denken. In het oude schema blijven denken, en daarbij ook nog eens je landje nog kleiner maken, dat zal vast en zeker niet helpen tegen de stormen van de klimaatverandering, de woelige wateren van de financiële markten en de economische machtstrijd van de nieuwe groeilanden.
De enige manier om de kern van de soevereiniteit in positieve zin overeind te houden, is leren denken in een concept van collectieve soevereiniteit. We zitten samen in dezelfde boot. Wat Europa betreft, wil dat zeggen dat landen en regio’s zullen blijven bestaan. Die meerlagige structuur moet zo functioneren dat effectief aan beleid kan worden gedaan, op het juiste niveau, en dat er ook genoeg ruimte is voor diversiteit en identiteit. Maar het betekent ook dat het huidige niveau van Europese politieke integratie niet volstaat. We zullen stappen verder moeten zetten. Dat betekent onder meer de instrumenten voorzien voor een sterker extern beleid op het wereldtoneel. En dat betekent ook een sterker stelsel van sociale normen en afspraken op Europees niveau die kunnen voorkomen dat landen of regio’s te zeer met elkaar gaan concurreren. Collectieve soevereiniteit betekent ook dat in volle eerlijkheid wordt gekeken naar de ernst van de ecologische crisis. Voorkomen dat de klimaatverandering een klimaatchaos wordt is een immense opgave, die we alleen bovennationaal zullen kunnen aanpakken. Als we tegelijk de emissies van broeikasgassen met tientallen procenten naar beneden willen krijgen, en ook nog eens een duurzaam energienetwerk van de toekomst willen uitbouwen, dan kan dat alleen als we dat aanpakken op een schaal die groot genoeg is en die ‘nationaal egoïsme’ voorkomt. Als we een veilige wereld willen, dan kan dat alleen als het ook een rechtvaardige wereld is. Europese politiek moet dus ook kosmopolitische politiek zijn. En dat impliceert dan weer een inclusieve politieke cultuur waarin mensen als burger actief met hun verschillende identiteiten leren omgaan, niet een cultuur waarin gepoogd wordt mensen in te passen in een model waarin ze maar één (regionale) identiteit zouden mogen hebben.
De vraag naar het politiek handelen in de wereld van de 21ste eeuw is dus ook een vraag naar het wezen van de democratie. Kun je mee de loop der dingen sturen, of geef je je macht uit handen? Vanuit een eigentijdse federale logica bewust kiezen om het Europese politieke niveau democratisch te versterken is een cruciaal antwoord op die vraag. Denken dat je die vraag kunt ontwijken door terug te keren naar de veiligheid van de oude vormen is een strategie die gedoemd is om te falen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten