23 januari 2011

Nergens naartoe

Je zit te wachten op het bijna lege perron van het bijna lege station. Zo lijkt het toch. Dit moet zowat het eenzaamste station van het land zijn, denk je wel. Telkens je hier ’s avonds zit te wachten, denk je dat je definitief gestrand bent. Dat gevoel heb je in de loop der jaren altijd gehad hier. Ineens zie je dat alle aankondigingborden op de perrons leeg zijn. Wil dat zeggen dat het nulpunt hier is bereikt? Alle treinen rijden nergens naartoe. Ze komen ook nergens vandaan. Dat zou willen zeggen dat je nu op die plek bent tussen hier en daar, tussen ergens en nergens, het ultieme niemandsland, waar de zwaartekracht zichzelf zou kunnen opheffen.

Je houdt van het ritme in deze trein. Hoe het landschap beweegt. Hoe je nooit zeker weet wanneer je de grens echt overgaat. Je kijkt telkens goed, en je bent blij dat je het nooit zeker weet. Zoals je nooit zeker weet wanneer een rimpel in de huid begint. Er zou een moment voor en een moment na kunnen zijn, maar wat ertussen ligt, weet je nooit. Je bekijkt de mensen in de trein. Deze mensen zie je alleen in deze trein.

Je denkt terug aan een droom eerder van de week. Het was een droom in een droom. In je droom was je verbaasd over wat je allemaal kon doen in de droom die je aan het dromen was in je droom dus. Raar hoofd, denk je nog. In een andere droom was iemand ziek, zo dacht je toch. De hele dag ging het door je hoofd: moet ik haar bellen om te vragen of ze ook echt ziek is? Je deed het toch maar niet, maar je zult het toch vragen de volgende keer als je haar ziet.

Het bewegende landschap aan de andere kant van het raam bewaart alle verhalen die je hier ooit dacht, in deze reizen. Alle gedachten, alle beelden. Je moet maar even kijken, en ze komen allemaal terug. Toen, ooit, hier, dacht je dat. Ze zijn hier goed.

Iets in je lichaam lijkt een signaal te zijn. Van iets. Misschien. Van niets. Misschien. Je weet het niet. Het kan je heel even uit je balans halen. Heel even lijkt het of al het leven dat je sinds toen terug verdiend hebt ook een tijdelijk bestand zou kunnen zijn.

Ineens is ze er weer. De kamer in het ziekenhuis. Hoe het ’s nachts was. De geluiden in de gang. Het lichtje dat aan bleef naast je bed. Hoe op een bepaalde manier alles goed was in zo’n nacht, hoe het ook heel even leek alsof je veilig was.

Je ziet de plekken. Je ziet de plek waar je zoveel brieven hebt geschreven. Daar op die bank. Ook dat was een niemandsland. Waar enkel de woorden waren. Waar zijn ze nu?

Zou je ooit ergens goed in zijn, denk je even. Soms is het gemakkelijker om te aanvaarden dat de woorden falen, altijd falen, zo lijkt het wel. Soms ook niet. Heel af en toe laten ze het verlangen zien naar de woorden die ze zouden kunnen zijn. Dichter dan dat ben je er nog niet bij gekomen. En dichter dan dat zul je misschien nooit komen. Het heeft ook iets te maken met die plekken in je hoofd waar je niet durft komen, denk je nog. Daar zou het kunnen gebeuren, maar die moed heb je niet, je hebt te veel te verliezen, denk je. Tot dan zullen al je woorden in het beste geval hun onhandige zelf blijven.

Je zit nog steeds op hetzelfde perron. Het is de laatste halte voor je weer thuis zult komen. En ineens komt er toch een bestemming op het bord. Iets heeft beschikt dat je wel naar huis mag vandaag. Er zijn weer richtingen, je kunt weer vertrekken van hier, van deze leegte. De zwarte vrouw die naast je is komen zitten glimlacht zachtjes naar je. En ineens zie je ook een vertrouwd gezicht op je afkomen, en later nog een. De trein rijdt door de avond, op weg naar waar je reis voor vandaag zal stoppen, daar waar je het straks warm zult maken.

Geen opmerkingen: