‘Ben je nog bang?’
‘Nee, het is wel over nu, denk ik. Ik wist even niet meer waar ik was.’
‘Misschien was dat wel een goed teken, wie weet.’
‘Ja, dat zou kunnen. Laat me maar even gewoon wat kijken. Dan komt alles wel terug.’
‘Je bent anders geworden sinds toen. Ik zie het nu pas.’
‘Toch niet nog erger?’
‘Nee, toch niet. Je bent minder op je hoede. Het klinkt misschien tegenstrijdig, omdat je net bang werd, maar ik denk dat het toch samengaat. Ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘En jij praat meer. Dat is goed.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, ik vind dat toch.’
‘Op weg naar hier kwam de zon er ineens door. Net daarvoor had de lucht zo’n rare kleur. Het was alsof er een bijna gele mist was. Het had iets akeligs.’
‘Ik zag dat ook vanmorgen. Even dacht ik dat er ergens brand was of zo, en dat het rook was. Maar even later werd het inderdaad helemaal helder.’
‘Soms hoop je dat er iets zal gebeuren, zoals de zon die erdoor komt, of dat er iemand zal bellen, of dat er iets moois zal komen, wat het ook is, en dan gebeurt er niets. En soms gebeurt het wel. Het maakte me zo blij.’
‘En wat hoop je nog?’
‘Niets eigenlijk. Ik wil niet te veel hopen, niet te groot, alleen kleine dingen, dat is gemakkelijker.’
‘Ik vraag me soms wel eens af hoe het komt dat de stilte de ene dag anders is dan de andere. Ik ken natuurlijk de voor de hand liggende uitleg, over hoe er meer verkeer is de ene dag, en dat soort dingen. Maar dat is niet alles. Heb je het nog niet gemerkt? Hoe stil het vandaag is? Het is zoiets als de geur van mensen, die kan soms ook ineens veranderen.’
‘Soms is het niet de geur die verandert, maar ben je het zelf. Misschien sta je zelf het ene moment meer open voor iets dan het andere moment.’
‘En soms kun je ook je herinneringen niet helemaal vertrouwen. Je denkt dat je iets zo zorgvuldig hebt onthouden. Je wist, op het moment toen het gebeurde, dat dat een belangrijk moment zou worden. Je wist: dit moet ik erg goed onthouden, alle details moet ik nu dus goed in me opnemen. En toch blijkt het dan later niet meer helemaal te kloppen.’
‘Je kunt ook blij zijn dat je herinneringen niet meer kloppen. Die nieuwe ervaring is misschien wel beter, misschien ook wel gewoon vrij van de herinnering. Ik zou dat toch een aantrekkelijke gedachte vinden.’
‘Toen ik jou voor het eerst zag, was er iets dat me meteen trof. Je zou het oud kunnen noemen, maar dat is het verkeerde woord. Je wist iets, en je was ergens geweest. En even dacht ik: ik ben daar ook geweest. Maar toen had ik nog geen woord tegen je gezegd.’
‘Ik had jou nog niet meteen opgemerkt. Dat kwam pas later. Het was je manier van praten, denk ik. Die raakte me wel.’
‘Is het wel warm genoeg eigenlijk hier?’
‘Ja hoor, maak je maar geen zorgen.’
‘Ik herinner me nog die wandeling in de sneeuw, en de foto’s die toen gemaakt zijn.’
‘Die foto’s zijn mooi, nog altijd. Het is goed dat er geen geluid bij is. Zo blijven de woorden altijd onzichtbaar in dat beeld.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Toen ik de zon zag, en die heel voorzichtige wind voelde, was het of er ineens iets van me afviel. Ik besefte toen pas dat ik daar lang op had gewacht. Het is nog te vroeg om er veel over te zeggen, maar zo was het wel.’
‘Ik zal straks nog iets lekkers voor je maken, ik heb er vanmorgen al enkele dingen voor gedaan.’
‘Gisteren was er een heel ontroerende film, over die man die altijd wilde koken, en de meest ongelooflijke dingen maakte. En die vrouw die altijd bij hem wilde zitten om die dingen te eten. Heb je die ook gezien?’
‘Nee, ik ben vroeger gaan slapen. Maar ga je er straks over vertellen?’
‘Dat hangt natuurlijk ook wel af van hoe lekker je gaat koken.’
‘Aha, op die manier.’
‘Ik denk dat je trouwens al wel weer terug bent.’
‘Terug genoeg alleszins.’
‘Nee, het is wel over nu, denk ik. Ik wist even niet meer waar ik was.’
‘Misschien was dat wel een goed teken, wie weet.’
‘Ja, dat zou kunnen. Laat me maar even gewoon wat kijken. Dan komt alles wel terug.’
‘Je bent anders geworden sinds toen. Ik zie het nu pas.’
‘Toch niet nog erger?’
‘Nee, toch niet. Je bent minder op je hoede. Het klinkt misschien tegenstrijdig, omdat je net bang werd, maar ik denk dat het toch samengaat. Ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘En jij praat meer. Dat is goed.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, ik vind dat toch.’
‘Op weg naar hier kwam de zon er ineens door. Net daarvoor had de lucht zo’n rare kleur. Het was alsof er een bijna gele mist was. Het had iets akeligs.’
‘Ik zag dat ook vanmorgen. Even dacht ik dat er ergens brand was of zo, en dat het rook was. Maar even later werd het inderdaad helemaal helder.’
‘Soms hoop je dat er iets zal gebeuren, zoals de zon die erdoor komt, of dat er iemand zal bellen, of dat er iets moois zal komen, wat het ook is, en dan gebeurt er niets. En soms gebeurt het wel. Het maakte me zo blij.’
‘En wat hoop je nog?’
‘Niets eigenlijk. Ik wil niet te veel hopen, niet te groot, alleen kleine dingen, dat is gemakkelijker.’
‘Ik vraag me soms wel eens af hoe het komt dat de stilte de ene dag anders is dan de andere. Ik ken natuurlijk de voor de hand liggende uitleg, over hoe er meer verkeer is de ene dag, en dat soort dingen. Maar dat is niet alles. Heb je het nog niet gemerkt? Hoe stil het vandaag is? Het is zoiets als de geur van mensen, die kan soms ook ineens veranderen.’
‘Soms is het niet de geur die verandert, maar ben je het zelf. Misschien sta je zelf het ene moment meer open voor iets dan het andere moment.’
‘En soms kun je ook je herinneringen niet helemaal vertrouwen. Je denkt dat je iets zo zorgvuldig hebt onthouden. Je wist, op het moment toen het gebeurde, dat dat een belangrijk moment zou worden. Je wist: dit moet ik erg goed onthouden, alle details moet ik nu dus goed in me opnemen. En toch blijkt het dan later niet meer helemaal te kloppen.’
‘Je kunt ook blij zijn dat je herinneringen niet meer kloppen. Die nieuwe ervaring is misschien wel beter, misschien ook wel gewoon vrij van de herinnering. Ik zou dat toch een aantrekkelijke gedachte vinden.’
‘Toen ik jou voor het eerst zag, was er iets dat me meteen trof. Je zou het oud kunnen noemen, maar dat is het verkeerde woord. Je wist iets, en je was ergens geweest. En even dacht ik: ik ben daar ook geweest. Maar toen had ik nog geen woord tegen je gezegd.’
‘Ik had jou nog niet meteen opgemerkt. Dat kwam pas later. Het was je manier van praten, denk ik. Die raakte me wel.’
‘Is het wel warm genoeg eigenlijk hier?’
‘Ja hoor, maak je maar geen zorgen.’
‘Ik herinner me nog die wandeling in de sneeuw, en de foto’s die toen gemaakt zijn.’
‘Die foto’s zijn mooi, nog altijd. Het is goed dat er geen geluid bij is. Zo blijven de woorden altijd onzichtbaar in dat beeld.’
‘Dat is mooi gezegd.’
‘Toen ik de zon zag, en die heel voorzichtige wind voelde, was het of er ineens iets van me afviel. Ik besefte toen pas dat ik daar lang op had gewacht. Het is nog te vroeg om er veel over te zeggen, maar zo was het wel.’
‘Ik zal straks nog iets lekkers voor je maken, ik heb er vanmorgen al enkele dingen voor gedaan.’
‘Gisteren was er een heel ontroerende film, over die man die altijd wilde koken, en de meest ongelooflijke dingen maakte. En die vrouw die altijd bij hem wilde zitten om die dingen te eten. Heb je die ook gezien?’
‘Nee, ik ben vroeger gaan slapen. Maar ga je er straks over vertellen?’
‘Dat hangt natuurlijk ook wel af van hoe lekker je gaat koken.’
‘Aha, op die manier.’
‘Ik denk dat je trouwens al wel weer terug bent.’
‘Terug genoeg alleszins.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten