01 april 2011

Ademloos


Momenten van een week. Soms laat je ze even rustig drijven, rondom jou.

Ademloos zitten luisteren naar een dichter op de radio. Af en toe enkele woorden tussen de stiltes. Over de afstand tot de wereld waar de dingen gewoon doorgaan. Over de binnen- en de buitenwereld, en hoe er geen grens is tussen de twee. En horen hoe bij het voorlezen van een gedicht er terug vastere grond onder de voet komt. Bij zoveel anderen zou het net omgekeerd zijn misschien. Schrijven kan een vorm van leven zijn. Hij is er het bewijs van, zo denk je. Tegelijk horen hoe het hem toch geen rust brengt. Het zou bijna het meest genadeloze leven kunnen zijn dat je zelf kunt kiezen. Het gesprek gaat verder. Het lijkt een oase. Alles wat erna komt, zou meer te maken kunnen hebben met wat we raar noemen. Even denk je: hij heeft de moed die ik nooit gehad heb. Die gedachte is te moeilijk, en ze is ook niet gepast.

Een avond. Op weg naar huis, na weer een vergadering. Je loopt iets trager dan anders, stel je vast. Traag door de stad. Het lijkt anders. Het is alsof de omgeving verandert door die tragere pas. Je zou ook wel graag snel thuis zijn, snel gaan liggen, snel weer binnen zijn. En toch, het geeft niet. Het einde van de straat, net voor je thuis bent, ze lijkt het einde van iets. Net daar voorbij begint de berg. Het is er donkerder, zo lijkt het wel.

Je zit in de kliniek. Zoals elk jaar weer te wachten. Meteen gaat die deur open, en roept iemand je binnen. De deur gaat open, iemand roept je binnen. De vragen zijn het moeilijkst. Hoe het met me gaat, wil hij weten. Hoe moet je op zo’n vraag antwoorden? Nog moeilijker: of er klachten zijn. Je probeert uit te leggen waarom het woord klacht zo moeilijk te hanteren is. En, ook zoals bijna elk jaar: ik zie hier dat u toen uw tweede chemokuur niet helemaal heeft kunnen afwerken, hoe kwam dat? Je begint te tellen, het is nu elf jaar geleden, dat moment waarover je iets zou moeten zeggen. Je had je voorgenomen dit jaar alles nog eerlijker te beantwoorden dan anders, en geen moeite te doen om ‘goed’ te antwoorden. Je probeert het uit te leggen wat er toen gebeurde, maar het wordt niet echt duidelijk blijkbaar. Even denk je nog: wat is het belang van zo’n vraag, nu na al die jaren, als mijn aanwezigheid hier toch zou kunnen bewijzen dat ik in wezen nog in leven ben, waardoor de al dan niet werkzaamheid van die chemokuur van toen toch eigenlijk zonder voorwerp geworden is? Maar je zegt er niets van. Tussendoor wordt ook gezegd waar je eigenlijk voor kwam. Dat de CT-scan goed was. Dat alles in orde is. Nog steeds volop in leven. Je buik blijft je trouw. Je spreekt af voor volgend jaar. Het volgende onderzoek. De verpleegster prikt in je arm, en zegt dat het even zal prikken. Het bloed loopt netjes in zo’n klein potje. Alles is weer goed voor een jaar. Terwijl je naar buiten loopt, en je weer beseft dat iets van je is afgegleden, komt een ander gevoel in de plaats. Je merkt het als je buiten komt. Verdriet. Waarom zou je verdrietig zijn als je net goed nieuws hebt gekregen? Misschien zijn al die anderen even bij je, zij die het niet haalden, zij die nog altijd hopen op ooit eens een keer goed nieuws. Terwijl je naar beneden fietst, rollen de tranen over je wangen. Misschien is het besef van blijven leven ook een vorm van uitgestelde rouw. Misschien besef je pas later dat je ook niet meer had kunnen leven, telkens opnieuw. Je hebt zoveel leven teruggekregen door niet te sterven, en misschien weet je heel even niet goed of je met dat leven wel genoeg gedaan hebt. Later op de dag zal het allemaal zachtjes van je afglijden.

De dag was goed. Je hebt er zo hard aan gewerkt met anderen, maandenlang, om al die mensen in die zaal te krijgen. Je hoort boodschappen en verhalen. Je ziet mensen luisteren. Maar nu is het voorbij. Het is tijd om naar huis te gaan. Je wacht op het perron op de trein. De trein komt. Je ziet dat hij bijna helemaal vol zit. Laat hem maar gaan, ik neem wel een volgende. Je gaat naar een ander perron. Terwijl je daar staat te wachten, is het alsof je zelf uit jezelf weglekt. Even ben je verlaten. Even in niemandsland. Je zou kunnen vergeten nu waar je thuis is, waar je naartoe moet. Tot de trein dan toch komt. Het is een ander soort lege plek. Je kunt er voor even in verdwijnen. Je kijkt naar het landschap dat voorbij schuift. Veel meer dan je adem zou je niet willen overhouden nu.

2 opmerkingen:

Tricky zei

fijn te lezen dat je weer 'voor een jaar goedgekeurd bent', jan... de logica van de vraag waarom je toen stopte met chemo is me ook niet helemaal duidelijk, maar je bent inderdaad het levende bewijs dat je K kan overwinnen (al vind ik nog altijd dat je daar zelf helaas toch niet zo heel veel invloed op hebt).

bij het lezen van je verdere stukje schoot me een gedicht te binnen van Cees Nooteboom dat me ooit heel erg aansprak (en nog): Zelf...

En als we ons zelf nu eens achterlieten?
Daar gaat het, zonder groeten,
mokkend en tobbend
op zoek naar iets beters
Het kijkt niet eens om.

En wij?
Wij moeten eerst wennen
aan dit stralende landschap
van vroeger en later,
van lichtende tijd
zonder nu.

Jan Mertens zei

Dankjewel voor de mooie reactie Tricky. Ik zit weer voor een jaartje goed inderdaad. En ik ben het helemaal met je eens dat je er zelf niet erg veel invloed op hebt. Overwinnen vind ik zelf een beetje te veel eer voor mij. Dat woord geeft me vaak het gevoel dat anderen die het niet overleven niet zouden gevochten hebben of zo, wat natuurlijk niet klopt.

Heel mooi gedicht trouwens, dankjewel!