Het is dat
je dat lijf altijd bij je hebt. Anders zou je kunnen zeggen: blijf jij maar
lekker liggen, terwijl ik ga werken. Je zou het kunnen onderstoppen nog, voor
je vertrekt. Je zou kunnen toekijken hoe het tot totale ontspanning komt, hoe
het alle deuken zachtjes wegademt. En je zou kunnen vragen wanneer het moment daar is,
om weer samen op pad te gaan.
Plekken die
je niet opmerkt. Er zijn er zoveel. Je beseft het pas als er iets verandert. Je
bent op weg naar de trein, de werkdag zit erop. Zoveel mensen elke dag. Ze
haasten zich, wriemelen door elkaar. Willen steeds zo snel mogelijk die trap
van de zijingang nemen. Om nog net de trein te halen. Daar, onderaan die trap
ligt een man. Hij is waarschijnlijk gevallen. Er is veel bloed. De twee mannen
van de ambulance zitten bij hem, verzorgen hem. En ineens is die plek zichtbaar
geworden. Het is niet langer een lege doorgangsplek. Het is een plek waar
iemand ligt. De volgende dagen zul je anders naar dat stuk van de trap kijken.
Bewust een beetje trager gaan daar, even het hoofd buigen. Misschien denk je er
volgende week al niet meer aan. Je hoopt van wel.
Je hebt te
lang in die ene houding zitten werken, besef je later, dagen later nog. Iets
trekt zich vast. Je weet dat je het later zult voelen, en zo is het ook. Het
nestelt zich onder je huid. Je merkt het als je door de stad loopt, op weg naar
een afspraak. Je voelt niet wat je zou willen voelen. Je weet dat je alleen
door verder te lopen dichter bij dat gevoel kunt komen. Alsof je moet zwemmen
om droog te kunnen worden, of zoiets. Je denkt er niet aan, dat helpt ook.
Het was een
wat rare vraag geweest aan de telefoon. Men zocht iemand die weet hoe slecht
het met de planeet gesteld is, en daarom belden ze maar naar jou. Het was voor
een programma, wat eigenlijk meer een soort afstudeerproject of zoiets was. Je
moest er nog even aan denken terwijl je daar zat te wachten. Omringd door al
die studenten die rondliepen met koptelefoons en microfoontjes, achter grote
camera’s stonden of aan tafels met veel knopjes. Er waren ook meisjes die zich
hadden verkleed als hostess of zo, met Robbedoeshoedjes. Even had je jezelf nog
afgevraagd wat je daar eigenlijk zat te doen, maar dat ging wel snel over. De
vraag niet stellen was het gemakkelijkste antwoord. Gewoon kijken, en met
iedereen een babbeltje doen. Dat het net echt was, had je nog voor de grap
gezegd aan de jongen bij wie die microfoon waarschijnlijk aan zijn hoofd was
vastgegroeid. Net echt? Helemaal echt! En je vroeg nog aan de grote presentator
van de show of hij ook student was daar. Bleek een echte meneer van Ketnet te
zijn. Gelukkig kan kinderloosheid soms een geldig excuus voor onwetendheid
zijn. En dan de meisjes van de make-up. Ze keken professioneel naar die grote
kale vlakte die jouw hoofd is. Begonnen er subtiel een of ander vermattend
poeder op te donzen. Ook zij waren al even vriendelijk als al die andere jonge
mensen. Of ze al die kleuren gebruikten die daar op de tafel lagen. Het leek
zo’n groot uitgevallen schildersdoos met van die kleurige tabletjes waterverf.
Ja hoor, zo bleek. Dat was dan waarschijnlijk voor echte mensen, niet voor jou.
Later, op de trein terug naar huis, vroeg je je nog af of iemand dat zou zien,
dat je zomaar make-up op had, een beetje poeder toch. Niemand merkte je op, ook nu niet.
Je huid was toch blij, toen het er weer thuis allemaal af was.
Je krijgt
een blokje met post-its, van de mevrouw met de mooiste ogen van de markt.
Waarom, vraag je nog. Omdat het feestmarkt is, zo blijkt. Wat dat dan betekent,
wil je weten, feestmarkt. Dat er cheerleaders komen straks. De andere mevrouw
stelt voor dat je nog terug zou komen, later die voormiddag. Om de cheerleaders
te zien? Of die dan pompons zullen hebben, vraag je nog. Of je eruit ziet als
iemand die graag naar cheerleaders zou gaan kijken, zou je willen vragen, maar
je doet het niet. In de ogen van de mevrouw met de mooiste ogen van de markt
zie je dat het haar ook geen barst kan schelen of er van die wezens zullen
komen. Het stelt je helemaal gerust.
Een nieuwe
platenspeler. De oude was eigenlijk te oud. Je vader had hem ooit van die of
die kunnen krijgen, diep in de vorige eeuw waarschijnlijk. Hij liet het stilaan
een beetje afweten. Waardoor je soms een lichte platenspeelvrees kreeg. Iets
wat zo mooi is in je hoofd, wil je niet horen met rare brom- of sleepgeluiden,
dus probeer je ook niet meer. En toch. Er leek iets van ontrouw, bijna verraad.
Het voorzichtig afscheid nemen van de oude platenspeler. Tot er dan toch een
nieuwe platenspeler in het huis kwam. Eerst nog enkele uren onuitgepakt in de
doos, zoals je ook altijd met nieuwe kleren doet. Dan een vriend erbij gehaald
om hem mee te installeren. Nog steeds met veel schroom. En toch. De
geruststelling dat het merk nog steeds hetzelfde is. Het zou een kleine troost
zijn voor je vader, denk je. En dan uiteindelijk, na het opruimen van de doos
en alle spullen, voor je platenkast gaan zitten, en de ene na de andere eruit
halen en opleggen. Om te horen of alles er nog is. En alles is er nog. Nog eens
horen hoe het klinkt, Simple Twist of Fate. Het doet je huid trillen, bijna. Je
hoort in de groef al die vorige keren toen je luisterde. Hoe die groef daar een
groef in je hoofd heeft gemaakt, vanwaar dat nummer weerstandsloos de rest van
je lichaam kan overnemen. Alles is er nog, en meer.
2 opmerkingen:
En dan denk je weer
aan je jeugd van Chubby Checker.
O, wat een twistende tijd.
En dan zoeken je vingers
naar de taal die je leerde
vergeten.
Maar er zijn monniken.
Woordenboeken. Kloosters van woorden.
En dan hoop je, en schrijf je:
o, God van Chubby Checker,
laat 'the Fates' faith brengen.
Hoe anders kunnen wij overleven ...
in deze Griekse tragedie.
Jan, wat een mooie tekst.
Dankjewel voor je mooie reactie Uvi.
Een reactie posten