09 december 2012

Drijfverdriet


Je ziet aan de stenen op het binnenplein dat het regent, dat het hard regent, blijkbaar. Een auto draait het plein op. De lichten maken twee lijnen in de lucht. En ineens is er meer regen, zo lijkt het. Er is niet alleen de plek waar de regen de grond raakt. Er is ook regen in het licht. Erg veel regen in het licht.

Er is iets met de ogen van de basklarinet. De ogen die erbij horen, die ogen. Maar je zou niet weten wat. En je durft het ook niet te vragen. Stel je voor.

In de koude nacht weer naar huis. Zou het mogelijk zijn dat een steenweg meer droefheid uitstraalt dan deze? Onder het neonlicht zitten mevrouwen in etalages. Ze kijken verveeld voor zich uit. Misschien vrezen ze de ijzel die is aangekondigd. Misschien zouden ze ook gewoon graag thuis zijn. Met een dekentje. En iemand die heel voorzichtig hun haren streelt. Zonder iets te zeggen.

Soms ben je niet opgewassen tegen de vriendschap. En het graag zien dat erbij hoort. Het zijn anderen die het zo voor je benoemen. En dat is wel goed. Je zou niet weten wat je moet doen met het verlies dat erin verweven ligt. Je weet het nog altijd niet. Misschien is dat niet zo erg.

Het kleine meisje staat helemaal te glimmen, met de mand in haar handen. Alsof ze zou willen verdrinken in iemands ogen. En meer.

En iemand die je zegt: waarom wil je dat dan ook allemaal zelf doen, waarom geef je het niet uit handen. En je probeert uit te leggen waarom. Dat  het je bij de grond houdt. Dat het je terug naar de dingen roept. Dat het je terechtwijst, wanneer dat nodig is. En die iemand is niet helemaal overtuigd, zo lijkt het wel.

Je had het met jezelf afgesproken. Dat je dat zou doen. Die ochtend. Dus doe je het ook. Je moet even doorbijten, verbijten. Je hebt een beetje schrik van het neerleggen, het jezelf neerleggen, daarna. Je stelt het nog even uit.

En de woorden. Als je kunt wachten op je adem sijpelen ze langs je heen. Traag als een dikke zoete olie. Iemand zou die erin kunnen wrijven. Maar dat hoeft niet eens. Misschien. Ook dat weet je niet. Maar dat geeft niet. Als je de tijd hebt, zijn de woorden er al. Je kunt zien hoe ze zich verplaatsen, hoe ze zich nestelen in die beweging. En er zijn mensen die de woorden horen. Altijd. Ze horen de stem erbij. Die woorden dus.

Verhalen in de krant. Ze leggen zich trager neer, op een zondag. Ze ontroeren je anders.

Soms denk je: blijf, blijf daar nog even. Het is alsof je er bent. Doe iets van daar. Van dat punt. Waar je te zien bent. Niet meer dan enkele woorden. Het is niet in jouw handen.

Stel je voor. Dat de nacht alles met zich mee zou nemen. Alles van het bezinksel. En wat er dan over zou blijven in de ochtend.

En soms is er het kleine verdriet. Soms haakt dat in in het grote verdriet. Dat er ook is. Ergens. Soms is het verdriet je lot. Misschien is dat niet zo erg. Is het als al het andere dat drijft.

Een stukje Fordlândia. Een stukje. Er is altijd meer te verlangen.

Geen opmerkingen: