23 december 2012

Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust


Het is nog stil buiten, zo lijkt het toch. De lucht is grijs. Iets wacht op iets.

En daar is Bach op de radio. Wat een mooie cantate. En je kunt alleen maar iets van jezelf neerleggen. En alleen maar luisteren.

Het raakt iets in de onaangeraakte huid. Iemand zou je nu in puin kunnen laten vallen. En daarna de fragmenten weer naast elkaar leggen. Zoals het daarvoor ook al was.

Het verlangen leeg te zijn. Zonder de archeologie van het falen.

Een orgel mengt zich met die hemelse stem, die mooie alto. Zou je dat in een leven ook kunnen zijn? Een contrapunt. Zou je zo kunnen bewegen tussen de dingen? Alleen maar de tonen. Verder niets. Alleen dat streven.

Er is ook iets als een naverdriet. Alsof je huid zich het verdriet van de dag daarvoor nog kan herinneren.

Misschien is het gemakkelijker. In dat moment van het terugtrekkende tij. Om naar het wrakhout te kijken. Hoe het daar vredig ligt. Half verdwenen in het zand. Soms even betast door het water, dat zo zacht lijkt.

Ze stuwen elkaar op, die stem en dat orgel. De strijkers tussendoor lijken verlossing te beloven. Ze lijken te zeggen: er zal altijd iemand zijn die je zal dragen, er zal iemand zijn die je in de armen zal nemen als je huid pijn doet. Zo licht dragen ze de zwaarte.

En dat een cantate ineens ook weer voorbij is. Het verrast je telkens weer. Die kleine overwinning op de tijd kan enkel in de tijd plaatsvinden. Je kunt alleen naar de andere kant van de tijd door in de tijd te blijven. Het zal nooit anders zijn.

Misschien moet je je nog meer uit jezelf terugtrekken. Als trage troost in een afscheid. Misschien moet je niet hopen dat iemand de woorden zal zeggen.

De lege stilte die je ziet daarbuiten. Omdat je zo kijkt, omdat je het nu zo zou willen zien. Die voorzichtige aarzeling. Het past beter bij het feest van het licht.

Misschien hoef je dan niet te vluchten. Misschien kun je je dan voorstellen hoe het had kunnen zijn.

Dat Bach er altijd zal zijn. Dat hij er, sinds hij er is, altijd zal kunnen zijn. Dat je je ogen kunt sluiten en denken aan en kijken naar die muziek. Dat je kunt verlangen, en daarna telkens weer kunt voelen hoe de muziek – als ze er dan is – nog meer is dan je verlangen. Misschien is dat de troost.

En hoe je kunt kijken naar je tranen. Op een zondagochtend.

Dat de kieren er zijn, het is zo slecht nog niet. Misschien wordt het gemakkelijker om je angst te zien.

Hoe de woorden altijd zo groot lijken. Hoe klein ze zouden moeten zijn voor je poriën. En dat de muziek genoeg zou kunnen zijn. Of de belofte dat het zo zou kunnen zijn.

En zo glijdt de dag verder in zichzelf. Met een trage adem. Het is goed zo.

Geen opmerkingen: