31 mei 2012

De herinnering van de dozen




Een verhuis. Van de ene werkplek naar de andere.

En de dozen. Ze stapelen zich op, klaar om te vertrekken. Het etiketje moet ervoor zorgen dat ze aan de andere kant, in het andere gebouw, uiteindelijk op de juiste plek terecht zullen komen.

Het verschil tussen de eerste, nog gemakkelijke dozen, snel gevuld, en de laatste. De overschotdozen. Met de restjes. Waarvan je ook bij het uitpakken nog altijd niet goed weet wat je er nu eigenlijk mee aan moet vangen. De restjesdozen wegen zwaarder. Niet in gewicht, maar wel in aarzelgehalte.

Merken dat je eigen verhuis in het kader van de zelfopvoeding nuttige gevolgen heeft gehad. Snel ingeladen, snel uitgeladen. Voor je eigen spullen dan toch.

Soms is er te veel tijd in een doos. Het gewicht van de tijd in een organisatie. Niet de warmte van een archief. Maar wel de voorbijgestreefdheid van te veel. Dingen die weer een verhuis meegaan, en eigenlijk eerder hadden moeten achtergelaten zijn. Uit handen gegeven. Het maakt je telkens een heel klein beetje droevig. Het trekt je in de tijd, in plaats van je te verbinden met wat was.

Hoe je bij een nieuwe plek toch weer steeds snel een klein stukje van je eigen plek in orde wilt maken. Een punt in dit nieuwe landschap. Vanwaar je kunt vertrekken. En vandaar dan langzaam de rest van wat je omringt. En snel foto’s tegen de muur. Dat wil je. In zwart-wit. Ze moeten je kunnen doen dromen. Verbinden met iets van toen dat je altijd bij je zou willen houden.

De dozen zijn niet goed voor je rug. Je doet alles zo netjes mogelijk. Door de knieën, niet voorover buigen. Maar het is alsof de dozen je willen overweldigen. Je verlangen raken. Je zou iets willen.

De lege dozen netjes weer uit elkaar plooien. En opstapelen. Ze zijn klaar voor een volgende verhuis. Van een ander. Terwijl ze daar zo liggen, uitgeplooid, is het alsof de herinneringen kunnen vervliegen. Ze maken zich leeg voor de volgende lading. De dozen kennen alle verhalen, maar ze houden hun mond steeds.

En de restdoosjes. De kleine doosjes, in verschillende vormen. Niet de eenheidsvorm van de officiële verhuisdozen. Ze hebben een grotere aanleg voor anarchie. Ze verstoren het ritme. Ze wijzen je beter op je eigen rafels. Je eigen betwiste grensgebieden.

De mannen van het nieuwe gebouw hebben een container gebracht. Voor het karton. Enkel karton. Voor papier moet er een andere container komen. Ooit. Je verzamelt de stukken karton. Restdoosjes, onder meer. Je trekt ze los, of scheurt ze open, daar bij de container. En ineens is er de herinnering van de dozen. Je ziet hoe je grootvader vroeger de dozen uit elkaar stond te scheuren. Met veel kracht. Iets te hard, zo leek het wel. Hij kon het niet zo goed verdragen dat de dozen die niet meer moesten dienen te lang in hun doosheid bleven. Je voelt zijn handen in de jouwe. En even aarzel je, zou je ze trager willen scheuren. De dozen.

Sommige grote dozen overleefden het vroeger. Samen met je zus kon je er uren in verdwijnen. Daar, in die wereld, kon niets je gebeuren. Grote dozen hadden een belofte op magie in zich. Ze zijn zo ver weg.

Misschien moet je tussen dat alles een klein doosje overhouden. Voor je herinneringen. Om steeds een voorraadje bij de hand te hebben. In momenten van sluipende vervreemding. En om te weten dat het verlangen sterker is dan een te zware doos.

28 mei 2012

Verdwijnvrees


Kijken naar de mooie jonge mensen aan hun tafeltjes in het gras. En ineens denken: ik doe dit misschien al wel langer dan zij oud zijn. Het maakt je een beetje verlegen. En in de war. Misschien zou je het moeten vragen. Of ze het zien.

Kijken naar de mooie kindjes. In het gras, of aan de borst bij hun moeder. En het even niet meer weten. Je zou zoveel willen. Voor hen. Dat het pijn doet. Een beetje toch.

Misschien zou je het wel willen. Dat er iemand bij je was. Om heel voorzichtig te spreken. En te zwijgen. En niets te weten.

En hoe doorwaadbaar je zou kunnen zijn dan.

Dat het je soms overvalt. Dat je die en die zou willen bellen. Of voor je zien. Ben je er nog? Gaat alles goed met je? Echt?

De verdwijnvrees die ineens toeslaat. Dat zou het kunnen zijn. Dat iemand zomaar zou kunnen verdwijnen. En dat je iets niet zou gedaan hebben. Niet zou gezegd hebben.

Ook dit lijkt nooit te wennen.

Dat je niet meer de tijd zult hebben om het met iedereen goed te doen. Zoals het zou moeten. Zoals het zou kunnen zijn.

Hoe je ook probeert.

Je denkt terug aan de angst die je ooit overnam. De dag voordat men in je buik zou gaan snijden. Niet de angst om zelf te verdwijnen. De angst dat ze het niet zouden weten, zij allemaal, wie zij voor je waren. Of zoiets.

Sommige angsten leggen zich rustig te slapen, als op een matje voor het haardvuur. Maar verdwijnen doen ze niet.

Misschien moet je hen uitnodigen. Af en toe.

Het heel voorzichtig spreken. Het zou passen bij deze stille avond. Misschien.

De woorden zouden vol gaten moeten zijn. Zodat de wind er helemaal door zou kunnen.

Je drijft door de tijd. Je probeert de weerstand af te leren. Je probeert de dingen te leren die je nodig hebt, voor als je groot bent. En dat het soms lijkt alsof de rivier je al verder heeft gebracht dan je besefte.

Stel dat je de tijd zou hebben. Om te leren spreken. En om alles te zeggen wat gezegd zou moeten worden.

Hoe naakt zou je kunnen spreken, zonder te vallen. Hoe dicht zou je kunnen naderen, zonder te verdwijnen.

Misschien zou je even wakker moeten liggen. Diep in de nacht. En denken aan al wie in je huist. Zien hoe ze liggen te slapen. Hoe je hen heel even over het hoofd zou aaien.

En in die stilte horen hoe daarbuiten mensen over de straat lopen. Alsof het niets is. Alsof het leven gewoon verder gaat.

Wat ook het geval is natuurlijk.

27 mei 2012

De dans van de woorden



Toch maar gaan dansen, denk je. Misschien helpt het wel tegen de pijn. De ritmes zoeken plekken in je lichaam. Ergens in het midden. Daar waar bewegingen beginnen. Daar waar herinneringen kunnen huizen. En het neemt je over. Toch.

Wat je zo moeilijk uit kunt leggen. Over woorden die je aan kunt raken. Die doorheen je lichaam kunnen kruipen. Ze lijken van een soort zacht graniet te zijn, als dat zou kunnen bestaan.

Je kunt er ook in verblijven, dat is waar. Je hoort het vertellen. Het is een veilige plaats om te zijn.

En heel soms lijkt het even alsof je lichaam niet beweegt, maar dat je beweging bent. De muziek doet het voor je. En heel soms is het even alsof je het kunt zien. Daar waar je zou kunnen zijn, in een beweging zonder zwaartekracht. Misschien kun je dat verlangen naderen, in de dans.

Dat wat je naar de aarde trekt, zou dat dan pijn zijn?

Er zou nog veel kunnen gezegd worden over de woorden, denk je verlegen. En zie je. Dat er nog veel gezegd zou kunnen worden, over de woorden.

En over het kijken naar de woorden. Dat je ze kunt zien. In hun betekenis. Niet met hun betekenis. Niet met een beeld van wat ze zouden betekenen. Maar in hun betekenis. En hoe ze bewegen, en elkaar zoeken, en teder aanraken, in de werelden die talen zijn. Iets in die aard. Maar je kunt het niet zeggen. Niet in woorden. Maar toch zou een ander het kunnen begrijpen, misschien wel.

Terwijl je danst, zie je de mensen staan, boven op die heuvel. Met het verdwijnende licht achter hen. Scherpe silhouetten. Ze hebben iets magisch. Ze zouden iets kunnen doen.

Het blijft een raadsel. Die ritmes en melodieën. Ze zijn er, alleen in het zijn. Ze zouden er niet kunnen zijn. En als ze er zijn, zijn ze zo vanzelfsprekend aanwezig. Iets in jouw lichaam heeft het altijd geweten. Denk je.

En je had ook nog iets willen zeggen over de afwezigheid van woorden. Hoeveel pijn het kan doen. Hoe je kunt weten dat je alleen daar zou willen zijn. Waar de woorden zijn.

Misschien worden woorden breder, naarmate je zelf ouder wordt. Iets als een beeldhouwwerk. Een lichaam uitgehouwen, bevrijd, uit de steen. Als je dichterbij komt, zie je al de lijnen van het kappen. Zie je de rafelige randen. Zie je het verlangen. Misschien zijn dat de dingen die je pas na een tijd ziet in de woorden.

Er is iets met je handen. Ze zoeken iets. In de dans.

Soms vraagt de muziek iets kleins. Denk je. Een beweging die dicht bij je huid moet blijven. Ook al is het de huid die ze maakt. Uiteindelijk toch.

Je moet ze voorzichtig benaderen. De woorden. Ze zijn alleen van zichzelf. Net als de verhalen.

Je moet ze voorzichtig dragen. De woorden. In je handen. Je zoekende handen.

En alles wat je niet weet.

25 mei 2012

Haar



Het is een ingewikkeld onderwerp, blijkbaar. Haar. Haar kan zich bevinden (of kan ontbreken) op allerlei plaatsen van het menselijk lichaam. Velen doen tegenwoordig nogal hysterisch over de aanwezigheid van haar. Uitvoerige filosofische beschouwingen zouden te maken zijn over het gedoe over het schaamhaar, om maar even iets in de groep te werpen. Net als analyses over het geluksgevoel bij het eindelijk nog eens zien van een vrouw met enige vorm van okselhaar.

Maar daarover gaat het hier niet. In de krant een artikel met een bespreking van de Elisabethwedstrijd. Het gaat over een Canadese violist, die blijkbaar niet optimaal functioneerde bij een vioolconcerto van Tsjaikovski. Citaat: “Het ontbrak hem aan het haar op de borst om met het volle pond op te komen voor Tsjaikovski’s bedwelmende schoonheid.” Wat wil dat nu weer zeggen?

Je loopt meteen naar de spiegel om even te checken. Er is sprake van haaraanwezigheid. Zou jij dan wel Tsjaikovski kunnen spelen zoals het zou moeten? Waarschijnlijk niet. Maar het haar moet voor iets staan, blijkbaar. In hetzelfde artikel worden woorden als manmoedigheid, machismo en manhaftig gebruikt. In dat rijtje zal het borsthaar dus wel een teken zijn van enige mannelijkheid, of minstens volwassen mannelijkheid.

Je loopt nog eens terug naar de spiegel. Het lijkt er sterk op dat naarmate het haar verdwijnt op je hoofd het tegelijk op zowat alle andere plekken van je lijf tevoorschijn komt. Als jongen, bij het omkleden in de turnzaal, en bij het zo bekijken van de andere jongens, vroeg je je wel eens af of er ooit sprake zou zijn van enige significante haargroei. Op je armen bijvoorbeeld. En zo ja, wat dat dan zou betekenen. Qua flitsend door de turnoefeningen evolueren en jolig over bokken springen en overgaan tot een handstand zat je veeleer in de categorie tussen de watjes en de nerds, om het vriendelijk te zeggen. Maar of dat aan dat ontbrekende haar lag? We zullen het nooit weten.

Op een of ander moment, om een of andere reden is dat haar in de loop van je geschiedenis dan toch opgedoken op diverse plekken. Zou je je nu dan mannelijker moeten voelen? Zou je magneetgehalte dan nu toenemen? Nog niets van gemerkt, en nog niet echt over nagedacht, eigenlijk.

Maar het artikel in de krant zet je aan tot enig voortgezet haaronderzoek. Je neemt je voor om die dag goed rond te kijken naar het haargebeuren, zomaar los in de wereld.

De vrouw aan de tafel heeft wel erg veel haar op haar armen. Nu je je hebt voorgenomen om erop te letten, kun je er moeilijk naast kijken. Zou zij vroeger ook iets hebben gedacht in de turnzaal? Je vraagt het maar niet.

In de trein terug naar huis komt tegenover jou een man zitten die je toch wel als harig zou kunnen omschrijven. Dat zijn armen letterlijk zwart zien door een dikke laag haar is nog een understatement. Het witte T-shirt maakt het nog duidelijker. Wat moet dat wel niet zijn onder dat shirt? Een of ander tropisch haarregenwoud. Wat maakt het uit, zeg je tegen jezelf, maar je kunt niet anders dan blijven kijken. Dat dat toch wel pijnlijk zal zijn bij een uitgebreide massage, denk je nog. Maar je wilt het je toch niet echt al te concreet voorstellen.

En als je die avond thuis de televisie aanzet, bots je meteen op een reclame voor het nieuwste product van Veet of zo, een of ander apparaat om gewoon lekker in je zetel je benen te waxen. En wat ziet die vrouw er onverstoorbaar, stralend en gelukkig uit terwijl ze vlotjes een haarloze streep op haar been trekt. Wel met een diepe stem. Die is blijkbaar nodig voor haarzaken. Misschien heeft die vrouw wel borsthaar, je weet maar nooit.

Waarom komen er ineens zoveel haaronderwerpen op je weg? Je geeft je nog even over aan enkele haarherinneringen. Maar alleen maar om je haaronderzoek plichtsbewust af te ronden. Het is wel even goed geweest, qua haar dan.

Maar daarmee weet je nog steeds niet of Tsjaikovski nu eigenlijk zelf genoeg borsthaar had om zijn eigen bedwelmende schoonheid de wereld in te sturen, zomaar los.

20 mei 2012

Dat alles stuk gaat


Een wat moeizame zondagochtend. De wisselstukken voor het rammelende lijf zijn zoals steeds niet beschikbaar. Dan maar verschillende zithoudingen uitproberen bij het ontbijt. En zo de kranten leegslurpen. Net als dat zachtgekookt eitje. (Zou je trouwens ooit al eens een zachtgekookt eitje hebben gegeten zonder te smossen? Iets over vragen naar de bekende weg, of zo.)

Wat moet je meenemen voor de wandelafspraak? Heen en weer lopen. Nog even overwegen om de wandeling af te bellen vanwege een sputterende rug. En er uiteindelijk toch maar op vertrouwen dat het wandelen zelf het antwoord zal zijn.

De hoge of de lage stapschoenen? Je probeert de hoge nog eens. En dan zie je het. Scheuren in de zolen, bij beide schoenen. Dat mag niet. Dat is je eerste reactie. Dat alles stuk gaat. Dat mag niet. Er zouden dingen moeten zijn die nooit stuk gaan. Die altijd bij je zullen blijven. Die je verzekeren dat jij eerst zult gaan. Ooit.

Het zou wel eens een warme dag kunnen worden. Je merkt het terwijl je op de trein zit. Misschien blijft het onweer nog lang weg vandaag. Al dat groen daarbuiten, het heeft gewacht op een zondag als deze. Dat is onloochenbaar. Er is iets met dit landschap.

Daar staat je wandelmaatje voor vandaag. Ze vraagt of je gegroeid bent. Daarvan is jou niets bekend. Volgens je rug zou je best wel eens kleiner kunnen zijn vandaag. Maar de vraag maakt je wel trots. Waarom, dat weet je niet zo goed. Iets met een jongetje waarschijnlijk.

Een mooie wandeling. Met veel zon zelfs. Er is iets met de geuren van het landschap. En met de bloemen in de bermen. Ze wachten op opgemerkt worden. Het maakt je een beetje verlegen. Alsof ze je iets willen zeggen. Alsof je weet wat ze je willen zeggen.

En alle gedachten en verhalen. Soms is het een troost, soms maakt het je droef, dat mensen door het leven dolen. Een klein beetje toch. Dat iedereen ergens zou vinden wat hij of zij zoekt, soms zou je het willen. Een klein beetje toch.

Kijken naar de mensen op het plein. Ze ruimen de spullen op. Voelen hoe terwijl je rug een nieuwe bedding zoekt. Het is allemaal goed, heel even toch. Zoals een zondagnamiddag zou kunnen zijn.

En later weer terug de trein op. Terug naar huis. En dit landschap. Het is een landschap van herinneringen. Het is het landschap dat hoort bij een liefde die ooit was, lang geleden. Maar het landschap is er nog. En de sporen van de wandelingen van toen, die zijn er ook nog, ongetwijfeld. En de bloemen, in die bermen.

En de zachte lucht van buiten, die door het raam de wagon binnen komt. Met de zon op het landschap buiten. Ook dat hoort bij herinneringen die horen bij het bewegen door dit landschap. Er is iets met de beweging van die lucht, hier, alleen hier. Iets met een nauwelijks waarneembare melancholie. Of zo.

Door de stad weer naar huis. Ergens zal het gaan onweren, dat lijkt zich aan te kondigen. En de regen zal ook nog komen. Maar nu nog niet. Je denkt nog aan scheuren in een zool. En dat je er nooit aan went, blijkbaar. Je weet welke wijsheden anderen zullen aanhalen, mocht je er iets over zeggen. En ze zullen ongetwijfeld gelijk hebben, zoals altijd. Maar je went er niet aan.

Weer thuis. Je legt je neer. Het grote raam naar het terras open. Daar buiten hoor je de regen zachtjes vallen, en in de verte is er ergens een onweer. Ergens. Om een of andere reden is dit het mooiste. Hier zo liggen, een late zondagnamiddag, en die geluiden daar. Je beweegt nauwelijks, zoekt de roerloosheid. En de bedding.

19 mei 2012

Aardbeizenuwachtigheid



‘Ken je dat ook, mijn liefste, aardbeizenuwachtigheid?
‘Wat is dat?’
‘Je komt op de markt, en ziet daar voor het eerst van dat jaar verse aardbeien liggen. Niet van die onzinplasticaardbeien die je ook in de winter uit weet ik waar kunt krijgen, nee, echte, van hier. Dat moment, dat is toch altijd spannend.’
‘Waarom dan?’
‘Het heeft iets met genot te maken waarschijnlijk.’
‘Ja, bij jou wel. Ik kan al vermoeden wat er nu gaat komen. Iets over uitstellen van genot, of niet soms?’
‘Ja, het uitgesteld aardbeigenot dat is zoiets als een einderknuffel. Een knuffel die je aan de einder ziet, en waar je heel erg naar verlangt, die zelfs levensnoodzakelijk is. Maar dan toch niet sneller beginnen te lopen, gewoon even traag verder gaan.’
‘Jij bent toch wel een raar mannetje soms. En zit ik dan ook in de categorie uitgesteld genot?’
‘Goh, misschien wel. Ik heb wel zoveel jaar moeten wachten eer ik je tegenkwam, dus dat zou je zo ook kunnen benoemen dus.’
‘Ja ja, het zal wel. En heb je nu al iets gedaan met die aardbeien?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik moest wachten tot na dit gesprek. Straks ga ik ervan proeven. Zo in een kommetje, met een klein beetje suiker.’
‘En ik dan?’
‘Ik ga even wachten. Die suiker moet een klein beetje zijn werk doen, en dan laat ik zo’n aardbei die klaar is voor optimale consumptie in jouw mond glijden.’
‘En dan?’
‘Dan mag je even niets zeggen. En daarna kunnen er allerlei hemelse dingen gebeuren.’
‘Hemelse dingen?’
‘Ja, met deze magical fingers.’
‘Heb jij toch niet te veel van die cava gedronken vanmiddag?’
‘Nee, helemaal niet. Stel je voor dat ik de controle zou verliezen.’
‘Ja, stel je voor, wat er dan zou gebeuren.’
‘Ik weet niet of ik het me kan voorstellen. Maar goed. Vergelijkbaar met de aardbeizenuwachtigheid is er natuurlijk ook het ijsjeshunkeren. Voor wanneer je de eerste keer in het seizoen ’s avonds nog de stad ingaat om een ijsje te gaan halen. En vooral dan die weg daar naartoe.’
‘En heb je al in je agenda geschreven wanneer dit jaar het officiële ijsjesmoment zou gesitueerd zijn? Of moet er daarover nog een volksvergadering plaatsvinden, jij met jezelf in conclaaf?’
‘Toch wel iets in die aard. Maar het plan was eigenlijk dat de volksvergadering niet tot een conclusie zou komen, en zichzelf zou moeten ontbinden. Waarna ik deze heikele kwestie aan jou zou voorleggen.’
‘Maar je beseft toch dat ik niet voor het uitgesteld genot ben? Dat zou je stilaan toch moeten weten.’
‘Wees maar gerust.’
‘Het kan dus eender welk moment gaan gebeuren nu.’
‘Ja, spannend. Goed voor de zelfopvoeding.’
‘O jee.’
‘En dan heb ik het nog niet gehad over het druivensmachten. Het zal pas een heel stuk in juli zijn, maar dan barst de druivenorgie weer helemaal los. En die gaat door tot diep in de herfst. Weliswaar een gecontroleerde orgie. Elke dag een beetje.’
‘In het kader van jouw zelfopvoeding zou je toch moeten leren dat de woorden gecontroleerd en orgie niet helemaal compatibel zijn. Dat vermoed ik toch.’
‘Misschien moet jij me straks, na die aardbei, nog wat verhalen vertellen over jouw wilde, ongecontroleerde leven.’
‘Met een glaasje cava dan toch?’
‘Of twee. We gaan helemaal loos vanavond.’
‘Zou je je dan zo stilaan eens niet naar de aardbei begeven?’
‘Ja, misschien wel. Maar dan wel rustig aan, zo stap voor stap.’
‘Grrr, kun je misschien toch een beetje opschieten? Dat is meer voetje voor voetje, het lijkt wel een zenritueel.’
‘Ik wil eigenlijk vooral jouw zengehalte testen nu.’
‘Dat is bijzonder laag nu, en als je nog lang wacht met die aardbei, dan zal het helemaal afwezig zijn.’
‘Yes! Bijna gelukt.’
‘Wat?’
‘Ik denk dat die aardbei straks lekker zal smaken. En zo.’
‘Onnozelaar!’
‘Yes!’

18 mei 2012

Simple Twist of Fate


Het is dat je dat lijf altijd bij je hebt. Anders zou je kunnen zeggen: blijf jij maar lekker liggen, terwijl ik ga werken. Je zou het kunnen onderstoppen nog, voor je vertrekt. Je zou kunnen toekijken hoe het tot totale ontspanning komt, hoe het alle deuken zachtjes wegademt. En je zou kunnen vragen wanneer het moment daar is, om weer samen op pad te gaan.

Plekken die je niet opmerkt. Er zijn er zoveel. Je beseft het pas als er iets verandert. Je bent op weg naar de trein, de werkdag zit erop. Zoveel mensen elke dag. Ze haasten zich, wriemelen door elkaar. Willen steeds zo snel mogelijk die trap van de zijingang nemen. Om nog net de trein te halen. Daar, onderaan die trap ligt een man. Hij is waarschijnlijk gevallen. Er is veel bloed. De twee mannen van de ambulance zitten bij hem, verzorgen hem. En ineens is die plek zichtbaar geworden. Het is niet langer een lege doorgangsplek. Het is een plek waar iemand ligt. De volgende dagen zul je anders naar dat stuk van de trap kijken. Bewust een beetje trager gaan daar, even het hoofd buigen. Misschien denk je er volgende week al niet meer aan. Je hoopt van wel.

Je hebt te lang in die ene houding zitten werken, besef je later, dagen later nog. Iets trekt zich vast. Je weet dat je het later zult voelen, en zo is het ook. Het nestelt zich onder je huid. Je merkt het als je door de stad loopt, op weg naar een afspraak. Je voelt niet wat je zou willen voelen. Je weet dat je alleen door verder te lopen dichter bij dat gevoel kunt komen. Alsof je moet zwemmen om droog te kunnen worden, of zoiets. Je denkt er niet aan, dat helpt ook.

Het was een wat rare vraag geweest aan de telefoon. Men zocht iemand die weet hoe slecht het met de planeet gesteld is, en daarom belden ze maar naar jou. Het was voor een programma, wat eigenlijk meer een soort afstudeerproject of zoiets was. Je moest er nog even aan denken terwijl je daar zat te wachten. Omringd door al die studenten die rondliepen met koptelefoons en microfoontjes, achter grote camera’s stonden of aan tafels met veel knopjes. Er waren ook meisjes die zich hadden verkleed als hostess of zo, met Robbedoeshoedjes. Even had je jezelf nog afgevraagd wat je daar eigenlijk zat te doen, maar dat ging wel snel over. De vraag niet stellen was het gemakkelijkste antwoord. Gewoon kijken, en met iedereen een babbeltje doen. Dat het net echt was, had je nog voor de grap gezegd aan de jongen bij wie die microfoon waarschijnlijk aan zijn hoofd was vastgegroeid. Net echt? Helemaal echt! En je vroeg nog aan de grote presentator van de show of hij ook student was daar. Bleek een echte meneer van Ketnet te zijn. Gelukkig kan kinderloosheid soms een geldig excuus voor onwetendheid zijn. En dan de meisjes van de make-up. Ze keken professioneel naar die grote kale vlakte die jouw hoofd is. Begonnen er subtiel een of ander vermattend poeder op te donzen. Ook zij waren al even vriendelijk als al die andere jonge mensen. Of ze al die kleuren gebruikten die daar op de tafel lagen. Het leek zo’n groot uitgevallen schildersdoos met van die kleurige tabletjes waterverf. Ja hoor, zo bleek. Dat was dan waarschijnlijk voor echte mensen, niet voor jou. Later, op de trein terug naar huis, vroeg je je nog af of iemand dat zou zien, dat je zomaar make-up op had, een beetje poeder toch. Niemand merkte je op, ook nu niet. Je huid was toch blij, toen het er weer thuis allemaal af was.

Je krijgt een blokje met post-its, van de mevrouw met de mooiste ogen van de markt. Waarom, vraag je nog. Omdat het feestmarkt is, zo blijkt. Wat dat dan betekent, wil je weten, feestmarkt. Dat er cheerleaders komen straks. De andere mevrouw stelt voor dat je nog terug zou komen, later die voormiddag. Om de cheerleaders te zien? Of die dan pompons zullen hebben, vraag je nog. Of je eruit ziet als iemand die graag naar cheerleaders zou gaan kijken, zou je willen vragen, maar je doet het niet. In de ogen van de mevrouw met de mooiste ogen van de markt zie je dat het haar ook geen barst kan schelen of er van die wezens zullen komen. Het stelt je helemaal gerust.

Een nieuwe platenspeler. De oude was eigenlijk te oud. Je vader had hem ooit van die of die kunnen krijgen, diep in de vorige eeuw waarschijnlijk. Hij liet het stilaan een beetje afweten. Waardoor je soms een lichte platenspeelvrees kreeg. Iets wat zo mooi is in je hoofd, wil je niet horen met rare brom- of sleepgeluiden, dus probeer je ook niet meer. En toch. Er leek iets van ontrouw, bijna verraad. Het voorzichtig afscheid nemen van de oude platenspeler. Tot er dan toch een nieuwe platenspeler in het huis kwam. Eerst nog enkele uren onuitgepakt in de doos, zoals je ook altijd met nieuwe kleren doet. Dan een vriend erbij gehaald om hem mee te installeren. Nog steeds met veel schroom. En toch. De geruststelling dat het merk nog steeds hetzelfde is. Het zou een kleine troost zijn voor je vader, denk je. En dan uiteindelijk, na het opruimen van de doos en alle spullen, voor je platenkast gaan zitten, en de ene na de andere eruit halen en opleggen. Om te horen of alles er nog is. En alles is er nog. Nog eens horen hoe het klinkt, Simple Twist of Fate. Het doet je huid trillen, bijna. Je hoort in de groef al die vorige keren toen je luisterde. Hoe die groef daar een groef in je hoofd heeft gemaakt, vanwaar dat nummer weerstandsloos de rest van je lichaam kan overnemen. Alles is er nog, en meer.

13 mei 2012

Bezoek van de knokploeg



Wat doet de tijd met een leven? Met verwachtingen, verlangens en dromen? De tijd kan serieus inhakken, is zelf misschien wel een knokploeg. In haar roman Bezoek van de knokploeg (A Visit from the Goon Squad) gaat de Amerikaanse schrijfster met dat thema aan het werk, en wel op verbluffende wijze. Ze kiest bewust niet voor het klassieke schema van een roman waarin de tijd lineair vordert, of waar door de constructie een eenheid van verhaal wordt gesuggereerd. Het boek bestaat uit een reeks van verhalen, in verschillende registers, die alle kanten uitgaan, en toch bijzonder ingenieus met elkaar verbonden zijn. Ze suggereren meer het verloop van de tijd dan een geruststellende lijn of zin die in de tijd te vinden zou zijn. Hoe meer je in het boek doordringt, hoe meer je onder de indruk komt van het vernuft van de auteur. Een beetje zoals wanneer je naar een indrukwekkende TV-serie zit te kijken waarvan alle details kloppen en waarvan je weet dat je nog een tweede keer zou moeten kunnen kijken om nog veel meer te zien.

Het boek bevat dertien verhalen, die je in principe afzonderlijk zou kunnen lezen. Ze cirkelen rond een reeks personages en omspannen een periode van de jaren 70 tot ergens in 2020, en bewegen tussen San Francisco en New York. Er is Sasha, in het begin van het boek een assistente van een muziekproducer Bennie. Ze is kleptomane, en heeft een woelig verleden, zoals later zal blijken. Bennie was vroeger muzikant in een wild punkrockgroepje. De andere figuren uit zijn toenmalige vriendenkring duiken een voor een op in de verschillende verhalen. Zo is er Scott, ondertussen aan lager wal geraakt, maar misschien nog wel in voor een terugkeer. Er is het verhaal van een jeugdvriend van Sasha die verdrinkt in de East River. De vrouw van Bennie werkt voor Dolly, die een spectaculaire PR-opdracht krijgt voor een dictator. De broer van Bennies vrouw, een vroegere journalist, is net uit de gevangenis na de aanranding van een actrice, die op haar beurt weer opduikt in het verhaal van Dolly en haar dochter Lulu. En zo zijn er nog heel wat personages.

Je kunt niet zeggen dat de figuren in het boek ‘gelukkige’ of overzichtelijke levens leiden. Ze strompelen op hun manier door het leven, laten zich verleiden door alle verlokkingen die zich aandienen. Soms komen de dingen weer goed, soms niet. Van de oude hemelbestormende dromen van de punkscene blijft soms iets over, soms ook niet. En de liefde heeft een laag ‘Vijf TV’-gehalte. De muziek zorgt als een pulserende rode draad doorheen het hele boek voor een sterke drive.

De auteur brengt die personages niet samen in een logisch of rechtlijnig en ‘af’ geheel dat een eenheid zou suggereren. Ze kiest voor een vorm die tegelijk verbrokkeling en samenhang weergeeft. Elk hoofdstuk is een ander verhaal, met daarin telkens een ander personage dat centraal staat. Een personage dat in het ene verhaal wordt vermeld, duikt ineens op in een volgend. Je moet dus goed de aandacht erbij houden. De verhalen worden telkens in een andere stijl verteld, en bewegen ook door de tijd. Het kan een vrij klassiek opgebouwde tekst zijn of zelfs een uitgebreide powerpoint. Daardoor krijg je van een aantal van de centrale figuren elke keer weer nieuwe facetten te zien. Soms neemt de verteller je even bij de hand om uit te leggen wat er zal gebeuren met die of die. Soms moet je zelf invullen en je beeld bijstellen. En vaak wil je meer weten, wil je terugbladeren om te zien of je hier of daar iets hebt gemist.

Jennifer Egan brengt dit alles met een indrukwekkende beheersing. Ze gebruikt alle registers, van satire tot melodrama, en dat met een souplesse die je regelmatig even naar adem laat happen als lezer. Het boek blijft nog lang in je hoofd hangen, en toch kun je het niet zomaar navertellen. Je ziet het gewriemel in je hoofd van al die personages die je hebt leren kennen. Ze zijn verenigd in het leven, niet zozeer in één groot verhaal. Ze bewegen wel in de tijd, die zich verzet tegen te veel zin, en ondergaan de mokerslagen, soms hevig in een moment, soms uitgespreid over een langere periode. Dromen van een toekomst die zou kunnen zijn, beseffen dat het gedaan kan zijn maar het toch nog te vroeg vinden om ermee te stoppen, en bij dat alles omgaan met zoveel herinneringen.

Eigenlijk kan en mag je niet te veel vertellen over het indrukwekkende boek Bezoek van de knokploeg. Je moet het vooral lezen, minstens een keer, misschien twee keer.

12 mei 2012

Waar het zwijgen begint



Een heel interessante discussie, met allemaal slimme mensen (de anderen dan toch). Af en toe mag je dat meemaken. Een zaterdagochtend. Een discussie over ecosysteemdiensten. En zo ook over natuur, en de waarde ervan. Over hoe we ons als mens tot de (rest van de) natuur verhouden.

Er is een gedeelde kritiek op een eenzijdige monetarisering van natuurwaarden. Het kan zijn dat het strategisch interessant is om voor een deel mee te gaan in een economisch verhaal om over natuur te spreken. Het kan zijn dat het kijken naar de natuur als een instantie die ‘diensten’ levert de prijs is die je moet betalen om de nodige aandacht te krijgen voor het belang van een gezonde en veerkrachtige natuur. Het kan zijn dat je soms de taal van de economie moet spreken om een doel te bereiken dat je anders sowieso niet zou hebben bereikt. Daar is begrip voor, en daar wil men ook wel voor een stuk in meegaan. Maar steeds in het besef dat er een risico rust in het te ver gaan in die benadering. Het risico dat de natuur nog meer als een ‘te gebruiken goed’ zal worden beschouwd, waarbij alle andere manieren van ernaar te kijken zouden worden verdrongen.

Het is een heel erg complexe discussie, die met elke vraag nieuwe vragen oproept. Misschien is de enige houding die je kunt innemen er een waarin je volop in het dilemma gaat staan, steeds ergens op het snijpunt tussen een principiële visie en een pragmatische houding in de realiteit. Misschien is (ook hier) het koesteren van de twijfel de beste grondhouding. Niet de twijfel die tot stilstand leidt, maar wel een twijfel die tot voorzichtig en zoekend handelen leidt.

Maar wat is dan wel de waarde van de natuur? Boekenkasten zijn er al over vol geschreven. Het is een interessant en ook relevant debat. Het duikt ook op in de discussie, en wel via het begrip ‘intrinsieke waarde’. De filosofen storten zich in het gesprek, zoals alleen zij dat kunnen. Met het eindeloos uit elkaar rafelen van argumenten en vooronderstellingen. Het geeft je altijd even een wat ijl hoofd, als je al die redeneringen toelaat en probeert te volgen. Daar is de filosofie natuurlijk ook voor. Om in een bepaald probleem of feit stilaan een web van vragen en betekenissen te zien. En zo inzicht te krijgen. En met dat inzicht al dan niet anders te gaan handelen.

En toch, toch geeft het soms een wat raar gevoel om de vraag naar de intrinsieke waarde van de natuur vooral te zien als een filosofisch probleem. Bijna alsof het een reeks vragen betreft die in principe moet en zou kunnen beantwoord worden. Het lijkt alsof het volledig willen begrijpen en beantwoorden van de complexe vragen op een bepaalde manier steeds blijft cirkelen in menselijke categorieën, terwijl het in zekere zin die categorieën op een bepaald moment zou moeten loslaten. Iets in die aard denk je, maar je weet niet zo goed hoe je dat zou moeten uitleggen, aan al die slimme mensen.

Het simpelste om afstand van te nemen, is een onbeschaamd antropocentrische houding. Het idee dat de wereld, en dus alle andere elementen van de natuur, levend of niet, zouden zijn ‘gemaakt’ voor de mens, is op zijn zachtst gezegd arrogant. Het is nochtans een idee dat sterk verankerd zit in onze culturele tradities. De mens zou het centrum zijn, eventueel van de ‘schepping’, en zou kunnen gebruiken naar eigen goeddunken. In een idee van de mens als ‘rentmeester’ zit nog een notie van een moreel handelen, maar het blijft in een hiërarchische houding en in een goddelijk perspectief. De mens zal dan uiteindelijk worden overgenomen in een andere dimensie, een andere werkelijkheid, iets van essentiële aard. De natuur moet niet ‘voor zichzelf’ behouden blijven.

Maar ook als je die positie niet inneemt, lijkt er soms iets aanmatigends te zitten in een visie waarin je zou zeggen dat de mens de enige waardebepalende instantie is, en er in zekere zin bij uitbreiding geen waarde is als de mens die niet toekent. Waarde zou alleen ‘toegekende waarde’ zijn, vanuit de veronderstelling waarschijnlijk dat waarde hoort bij een moreel systeem en vanuit het idee dat dat alleen geldt voor de mens.

Helemaal onlogisch of incoherent is zo’n redenering niet, maar toch lijkt er iets niet te kloppen. Als de waarde van de natuur niet de nuttigheidswaarde is (wegens te antropocentrisch), zou ze een relationele waarde kunnen hebben, vanuit de verbondenheid van de mens met de rest van de natuur. Zo’n houding drukt al een grotere bescheidenheid uit.

Maar als je dan verder begint door te vragen, wordt het weer ingewikkeld. Je kunt al beginnen met te stellen dat er niet iets bestaat als de natuur als ‘de andere’. Je kunt mythes opgeven van een of andere ‘zuivere’ natuur (in filosofische zin dan), omdat dat idee vaak vooral een menselijke constructie is.

En zo kun je verdergaan met het deconstrueren van termen. Je zou kunnen zeggen dat het kijken naar de natuur als een ‘ecosysteem’ een menselijke kijk is, een poging om betekenis te zien. Je zou kunnen zeggen dat het als ‘rijk’ omschrijven van natuur met een grote biodiversiteit een menselijke kijk is. Maar daar begint het een beetje tricky te worden.

Als iemand zegt ‘ik ben heel blij dat er aan de andere kant van de wereld nog een stuk ongeschonden natuur is, niet aangeraakt door de mens’, dan kun je ook die stelling aanpakken. Waarom zou die intrinsiek ‘beter’ of ‘waardevoller’ zijn dan natuur hier? Waarom zou ‘diversiteit’ op zich beter zijn? Enkel de mens kan zo’n categorieën gebruiken, kan men dan zeggen. Maar het kan zijn dat zo’n spel van woorden uiteindelijk leidt tot een soort onverschilligheid waarin het niet meer uitmaakt of de natuur blijft bestaan of niet.

En dat lijkt toch wel een brug te ver. Uiteindelijk blijf je op die manier waarde enkel zien in menselijke categorieën, en misschien hoeft dat niet. Misschien kun je aanvaarden dat er een waarde is die aan die categorieën ontsnapt, in dit geval een vorm van intrinsieke waarde. Als van vandaag op morgen alle mensen zouden doodvallen, dan is de rest van de natuur er nog altijd. Die immense rijkdom aan dieren en planten, aan landschappen, bossen, zeeën, … Dat alles is er nog altijd, en zal misschien zelfs nog veel beter gedijen. Het blijft hoe dan ook nogal aanmatigend om te zeggen dat dat alles geen ‘waarde’ heeft, omdat er niemand die waarde kan toekennen of omschrijven. En ja, ook zonder de mensen verdwijnen er soorten, zijn er verschuivingen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het op grote schaal verdwijnen van soorten door toedoen van de mens in morele zin neutraal zou zijn. Dat is niet alleen erg omdat het samenhangt met een gedrag van de mens dat we als moreel verwerpelijk zouden kunnen beschouwen, het is ook erg voor die soorten op zich. Ook hier zou je kunnen zeggen dat het willen omschrijven van een ‘recht op leven’ van de andere soorten weer een menselijke categorie is, en daarom irrelevant, maar zo simpel is het niet natuurlijk. Als van vandaag op morgen de mens alle olifanten zou doden, waardoor die soort helemaal verdwenen is, dan is dat erg, ook omwille van de olifant zelf. Niet vanuit een of andere statische visie op de natuur waarin alles wat er is altijd moet blijven. En ook niet vanuit het zien van een of andere ‘essentie’ in de natuur als geheel.

Slimme mensen zouden dat beter kunnen uitleggen, maar het lijkt dat er een plek is waar het zwijgen zou moeten beginnen in dit soort discussies over de waarde van de natuur. Het eindeloos doorredeneren in menselijke termen kan in een aantal gevallen leiden tot een vorm van relativisme die op zich weer te antropocentrisch is. Misschien is het beter om op een bepaald moment in de discussie te zwijgen, in een vorm van bescheidenheid. Voor sommigen zou dat moment het moment zijn waarop het geloof begint. Maar dat lijkt toch een soort gemakkelijkheidoplossing. Een soort sprong om een intellectuele ‘stilte’ te kunnen vermijden, een leap of faith.

Zwijgen is hier geen passieve gelatenheid, een stilleggen van de geest, integendeel. Het is meer een actieve aanvaarding. Iets als ‘waarover men niet kan spreken, moet men zwijgen’, maar dan in positieve zin, als een in volle aanwezigheid en besef in een leegte kijken. Het is een vorm van bewuste bescheidenheid (geen slaafse onderwerping, integendeel). Misschien is het een vorm van spiritualiteit, maar dan alleszins een goddeloze.

Een discussie stilleggen op een bepaalde plek is niet de discussie afsluiten of bevriezen, het is meer ze openlaten, en die openheid aanvaarden. En die openheid hebben we misschien ook wel nodig om op een bescheiden manier te kijken naar de rest van die natuur waar wij een deel van zijn.

10 mei 2012

Aldegonde


Ze heette Aldegonde, en ik leerde haar kennen in de wachtkamer. Ik zat daar in de wachtkamer van de polikliniek, voor mijn jaarlijkse melanoomcontrole. De laatste van de lentecontroles. En dus tijd om de ramen te gaan wassen, nu het officieel lente is, of zoiets. Wachtend in de wachtkamer word ik altijd een beetje zenuwachtig. Mevrouw de dermatoloog vraagt altijd of er het voorbije jaar iets veranderd is aan de vlekjes. Verre van onbevlekt ontvangen ben ik, dat kan alleszins gezegd worden. Maar ik kan nooit op die vraag antwoorden. Ten eerste zie ik niet zoveel aan die vlekjes, buiten hun vlekkerigheid dan. En ten tweede bevindt een van de in het oog te houden vlekjes zich op mijn rug. Ik zeg dus elk jaar dat ik niet zo vaak naar mijn rug kijk, zelfs eigenlijk helemaal nooit. En dan moet mevrouw de dermatoloog altijd even lachen.

Maar goed ik zat daar dus te wachten. De dokter had ook dit jaar weer veel vertraging. Bij het onderzoek zou ik trouwens te weten komen dat ik een belangrijke vlek heb op een van de kleine tenen van mijn rechtervoet. Dat stelden ze vast, de doktermevrouw en nog een andere doktermevrouw, die in opleiding bleek. Ze stonden gebogen met veel aandacht, en moeilijke woorden, naar die tenen te kijken. Mijn tenen zijn even lelijk als de rest van mijn lichaam, maar die omschrijving ‘belangrijke’ vlek, die bleef toch wel hangen.

Het was een speciale dag, dat kon je voelen. Er zinderde iets in de lucht. Overal in de stad lagen op dat moment nog allerlei kleurige topjes en jurkjes, voorzien op reële inkijkmogelijkheden, te jeuken in de kast. Klaar om later uitgelaten en bekeken te worden.

Aldegonde dus. Ze stond ineens voor me, en zei: ‘Volgens mij ben jij een man die een hekel heeft aan paraplu’s. Ik ken jou niet, maar jij lijkt me een man die ik zou kunnen kennen. En volgens mij ben jij een man die een zin zou kunnen bedenken als: ik spreek tegen jouw afwezigheid.’

Waarschijnlijk trok ik een beetje bleek weg terwijl ik haar sprakeloos aankeek. Ik vroeg haar hoe zij die intieme details over mij wist. Dat was maar gewoon volgens haar, ze had dat nu eenmaal. Ze lachte, aaide me even over mijn grijze haren, en kwam naast me zitten. Aldegonde was van een diepgaande schoonheid. Die ochtend had ik nog zitten nadenken over een zin waar het woord diepgaand in stond. Het leek daar niet te passen, en uiteindelijk verving ik het door verregaand. Maar terwijl zij daar zat, besefte ik dat schoonheid niet echt verregaand kan zijn, maar dus wel diepgaand. Of zoiets.

Aldegonde had ook vlekjes. Op allerlei plaatsen, niet nader genoemd. ‘Ja zei ze, vanmorgen is het dus gebeurd. Ik heb hem buitengezet, en het werd tijd. Robrecht, zo heet hij. Al lang had ik het gevoel: er is iets, maar ik weet niet wat. En sinds vandaag weet ik het dus. Ik hoorde dat bericht over die brochure van die (*****) Geert Bourgeois. Over hoe de echte Vlamingen zijn, volgens hem dan. Ik ben dat gaan opzoeken, en stelde tot mijn opluchting vast dat ik een heel slechte Vlaming ben. Praise the Lord. Maar ineens besefte ik het. Robrecht is dus wel een echte Vlaming, hij doet alles zoals het hoort, zogenaamd dan. En ik wist: nu is het moment. En ik heb hem buitengezet. Had ik veel eerder moeten doen trouwens. Maar ik ga geen details geven. Daar is het nog te vroeg voor.’

Die laatste zin leek enige langetermijnperspectief te suggereren. Of begreep ik dat verkeerd? Ik deed of ik niets had opgemerkt, en bleef nog een tijdje begrijpend knikken. Aldegonde keek me indringend aan. Of ik altijd zo was, wou ze weten, zo luisterig. Ik bleef knikken.

‘OK, dan ga ik gewoon nog even door, als je het niet erg vindt. Ik voel me zo bevrijd, ongelooflijk. Straks ga ik shoppen. Dat doe ik altijd na mijn onderzoek. Rode lingerie, met een kanten randje, dat wordt het dit jaar. Ik veronderstel dat jij dat ook wel mooi vindt. Dat is meestal zo met mannen die niet van paraplu’s houden.’

Ik moet bekennen dat ik ondertussen een beetje onrustig werd. Hoe andere mensen dat doen, weet ik niet zo goed. Maar ik vind het altijd ingewikkeld in zo’n wachtzaal om onmiddellijk te reageren als er ergens zo’n deur openzwaait en iemand je naam roept. Hoe je dat dan doet, om in een vloeiende beweging je krant of boek in je boekentas te steken, je jas te nemen en dan zo door die deur naar binnen te schuiven, nog voor die dokter een beetje verveeld begint te kijken. Voor Aldegonde kwam, had ik al een beetje zitten oefenen op die vloeiende beweging, maar nu kwam er nog een complicatie bij. Aldegonde bleef maar doorpraten, en misschien moest ik haar dus ergens onderbreken, midden in een zin of zo. Misschien wel een diepgaande zin. En wat als ik zelf nog iets had willen zeggen?

Ik besliste om toch voor een keer eens dapper te zijn, en zei: ‘Volgens mij ben jij een vrouw die ook van Doe Maar houdt. Volgens mij zou jij wel eens zin kunnen hebben om mee te gaan als ze volgend jaar komen optreden in ons land. Want misschien ben jij nog altijd hetzelfde meisje, of niet soms?’

Ze glimlachte me verregaand toe, en fluisterde me in mijn oor dat ze desgewenst graag naar de vlekjes op mijn rug zou kijken. Alleen de belangrijke natuurlijk, en met het oog op mogelijke veranderingen.

En toen zwaaide de deur open, en hoorde ik mijn naam. Ik liep in een vloeiende beweging binnen en knipoogde nog even naar Aldegonde. Een speciale dag, dat zou het worden.

06 mei 2012

De beer



‘Heb je mijn brief gelezen?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En wat dacht je?’
‘Heel mooi, zoals altijd eigenlijk wel. Maak je je niet te veel zorgen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Gewoon. Het is alsof je je nog altijd schuldig voelt of zo, en dat is helemaal niet nodig. Misschien moet ik me wel schuldig voelen.’
‘Jij? Helemaal niet.’
‘Laten we gewoon blij zijn. We zijn hier nu, en dat is toch mooi.’
‘Ja.’
‘Wat is er?’
‘Soms denk ik dat ik niet genoeg van je heb gehouden, toen. Dat blijft me af en toe achtervolgen.’
‘Ik denk het niet, het was goed, heel goed. En misschien kon het wel niet anders gegaan zijn dan het ging toen.’
‘Denk je?’
‘Eigenlijk wel. Ik ben nu ook iemand anders dan toen. Net als jij trouwens.’
‘Wat zou er gebeuren als we elkaar nu leerden kennen?’
‘Ik weet het niet. Zoals onze levens nu zijn, zouden we elkaar waarschijnlijk niet tegenkomen. Met die vraag zijn we niet zoveel denk ik.’
‘Weet je, het is nu al zo lang sinds toen. En soms heb ik nog altijd het gevoel dat mijn leven me ineens kan ontglippen. Ik heb meestal wel vertrouwen dat alles goed zal blijven gaan, maar het is alsof ik nog altijd niet echt recht heb op dat leven. En als ik dat denk, dan ben ik soms bang dat ik eigenlijk niet genoeg gezegd heb wie jij was in mijn leven, of zoiets.’
‘Ik weet dat dat zo is voor jou. Je hebt het al eerder verteld. En je moet je echt geen zorgen maken. Ik zal het je nog eens zeggen: ik weet het. Hoor je me? Ik weet het.’
‘Ja? Dan is het goed.’
‘Ik denk dat het nooit over zal gaan bij jou. En eigenlijk is dat ook wel lief.’
‘Wat denk je?’
‘Eigenlijk hebben we wel veel gelachen, vind je ook niet?’
‘Ja, absoluut.’
‘En we zullen dat ook blijven doen.’
‘Ja. Je had trouwens van die zachte wangetjes.’
‘Wat heeft dat ermee te maken?’
‘Niets, ik dacht daar nu ineens aan.’
‘Onnozelaar. En weet je nog dat jij in het begin helemaal niet van mij kon winnen met het worstelen?’
‘Ja, herinner me er nog maar eens aan.’
‘Maar dankzij mij heb je toch je spieren wat ontwikkeld. Dat was wel nodig trouwens.’
‘Eigenlijk zou ik nog eens met jou naar de zee willen gaan.’
‘Waarom doen we dat dan niet?’
‘Ja, waarom eigenlijk niet.’
‘Nu zijn we al bijna oude mensen. Jij begint trouwens behoorlijk grijs te worden, weet je dat wel?’
‘Ja, mijn haar moet dringend nog eens geknipt worden, denk ik, dan zie je het niet zo goed.’
‘Het staat jou eigenlijk wel. Jij bent altijd al een serieus jongetje geweest.’
‘Ik? Hoe kom je daar nu bij?’
‘Dat serieus jongetje beviel me wel.’
‘En jij? Ben je nooit kwaad op de dingen, op het leven? Om hoe de dingen gegaan zijn. Ik zou in jouw plaats zo kwaad zijn, denk ik.’
‘Ja, natuurlijk. Alleen haalt het niet zoveel uit. Dus ik laat het maar passeren.’
‘Je kunt dat wel goed.’
‘Denk je? Je ziet me daarvoor niet genoeg. Of eigenlijk, je kent me wel goed genoeg. Je weet best hoe ik kan zijn, tussendoor. Jou kan ik niet zoveel wijsmaken.’
‘Ik jou ook niet. Dat gevoel heb ik nog altijd, na al die jaren, dat weinig mensen me zo goed kennen als jij.’
‘Ja? Dank je. Heb je de beer trouwens nog?’
‘Ja hoor, hij is er nog altijd. Iemand vroeg me onlangs nog wat de naam van de beer is. En ik moest zeggen dat ik daar nog nooit over had nagedacht. Gewoon beer, dacht ik.’
‘Gewoon beer, dat is wel mooi.’
‘Ik heb nog iets lekkers voor je meegebracht. Iets dat je vroeger ook altijd al lekker vond.’
‘Ik denk dat ik het al weet.’
‘Ik denk het ook.’

05 mei 2012

Welke vrijheid


Een interessant gesprek met enkele goede vrienden. Het gaat onder meer over veerkracht. Zul je goed kunnen inspelen op onverwachte gebeurtenissen? Zul je er klaar voor zijn, zul je de ruimte hebben in je hoofd? En over vrijheidsplekken in dat hoofd. Kun je een ruimte van vrijheid veroveren in je hoofd die niet kan ingenomen worden door een ‘systeem’, waar je mee deel van uitmaakt?

In die woorden klinkt het zwaar, en daardoor ook veilig. De vragen zijn kleiner waarschijnlijk. De vragen die overblijven, zijn nog voorzichtiger.

Of je ooit weet of je het goede doet, het goede gedaan hebt. Of je de mogelijkheden die in je handen gelegd zijn zult hebben gebruikt. Of je de dingen die konden gebeuren en die alleen jij kon doen ook hebt gedaan. Of je niet wegkeek, wegliep, op die momenten die belangrijk waren.

En of je het kunt leren. Of je je kunt voorbereiden. Om er te zijn wanneer het echt belangrijk wordt. Misschien hoort daar de vrijheid, bij die vragen. De vrijheid in je hoofd. Als een lege plek, een mals grasveld ergens midden in het bos. Een plek die alleen van jou is, die niemand je ooit zal kunnen afnemen. Een plek die – alleen al door er te zijn – een vorm van verzet is.

Om te handelen, om een stap te zetten die anders is dan wat verwacht wordt, heb je nood aan die vrijheid, denk je. Of, het zou kunnen dat het zoeken en veroveren van die vrijheid je zou kunnen helpen om te handelen, en een stap te zetten.

Maar je weet het nooit zeker. Ook al oefen je elke dag. Ook al probeer je elke dag te twijfelen, om nog beter te zien. Ook al probeer je dat zelf leeg te maken.

En dat uiteindelijk de houding waarmee je de dingen doet het belangrijkst is. En dat je je moet blijven oefenen in bescheidenheid.

Misschien zullen je geliefden ooit voor jou de vragen kunnen beantwoorden. Misschien zal je dochter die je niet hebt je ooit kunnen vertellen of iets van wat je deed in de goede richting is gestroomd.

Het zijn vragen die je maar heel af en toe aan de woorden mag toevertrouwen. Ze moeten naakt blijven, onbeschermd. Ze zouden in je vingers kunnen verbrokkelen, en zo hoort het ook.

En alles wat je niet kunt zeggen. Soms verlang je er zo naar. Om het uit handen te geven, wel aan de woorden. Maar het lukt niet. Tot aan het hortend stotteren mag je komen, misschien. Verder niet.

De lege plek in je hoofd. Die volle leegte. Hoe je die kunt voeden. Er zijn honderd manieren, minstens. Het zijn keuzes. Die vrijheid is een keuze, toch minstens voor een deel.

Het zou kunnen dat het je helpt om je angst te overwinnen.

Het zou kunnen dat het je helpt om er nog meer te zijn voor wie je lief is. En beter te zien.

04 mei 2012

Welke waas



Halfkoortsige dromen zijn anders. Ze brengen je op andere plekken. Net een beetje anders. Je merkt het tijdens het dromen. De mensen zijn anders, er gebeuren andere dingen. En je wilt je er graag aan overgeven. Een beetje toch. Alsof je in een andere dimensie van droom komt. Alsof de bedding een beetje anders ligt.

En met zo’n snotterig suffig hoofd zie je ook overdag andere dingen. Denk je. Sommige dingen zie je scherper. Alsof er een of andere filter is weggenomen. Andere dingen dan weer niet. Maar zou dat dan willen zeggen dat je anders in een waas loopt? En nu niet? In dat geval zou je nu beter in jezelf kunnen kijken. Ongehinderd. En wat je zo te weten zou komen.

De vrouw tegenover je in de trein heeft mooi lang haar. Met subtiel verspreid enkele grijze haren. Ietwat stevige wenkbrauwen, enkele grijze haren, een goed geplaatste rimpel, mooi, denk je. En ook handig voor het scherpstellen in de lens. Een afwijking als een andere.

Er is iets met die actrice die je op de televisie ziet. Haar huid is ergens samengetrokken of zo. Of men heeft een vers blik botox opengetrokken. Bij het lachen gebeurt er iets raars in de buurt van haar neus, en dicht bij haar oren. Denk je toch. Het is niet dat je haar elke week op bezoek krijgt of zo. Wat zou het je eigenlijk kunnen schelen? En toch. En als ze toch op bezoek komt, zou je het haar zeggen. Dat ze mooier is met haar rimpels.

Billie zingt The Way You Look Tonight. Je krijgt er nooit genoeg van, van dat nummer. Het duurt even eer ze zelf in beeld komt. In geluid, moet dat eigenlijk zijn. Eerst zijn er nog die klarinet, die trompet en die piano die lustig het terrein effenen. Hoe ze net tegen het ritme ingaat. Het lukt je niet om haar in kleur te zien. Er is alleen korrelig zwart-wit. Ze klinkt ook altijd alsof ze in een sluier zit.

Beseffen dat je in slaap viel voor de televisie. Telkens heel even. Bewegen tussen twee werelden. De beelden lopen in elkaar over. Alsof een soort halve droom zit te wachten, en meteen toehapt. Zou die droom daar ergens gewoon doorgaan, ook als je niet slaapt? En is er dan niets meer dan een nauwelijks zichtbare sluier tussen die twee werelden?

Soms lijkt je stem ook achter die sluier. Ze is ergens diep, en ver weg. Los van jou. Een reddingsboot die je weer moet binnenhalen. Langzaam komt ze terug. Tot ze er na een tijdje weer is. Maar waar is het moment tussen nog niet en al wel? Of je dat ooit zult weten.

Soms lijkt een ander voorbij de waas. Niet dichterbij te halen, in je hoofd dan.

Je loopt door de straat. Je spreekt met jezelf af dat je zult wachten tot een woord je zomaar komt bezoeken. Dat woord moet je dan onthouden, om er later iets mee te doen. Je komt net voorbij de winkel met de babyspulletjes. Nomade. Dat is het woord. Nomade. Waar komt dat woord vandaan? Was het op je aan het wachten? In een spelonk van je hoofd. Misschien was het woord zelf aan het ronddolen, hier in de straat. Zich bewust van de eigen betekenis, niet in staat aan zichzelf te ontsnappen.

Dat het geen sluier is, zeg je tegen jezelf als je ’s morgens de gordijnen open trekt. Je moet gewoon je ramen dringend nog eens wassen. Dat je dat al wist, zeg je tegen jezelf. En dat je dat pas zou doen als het laatste lenteonderzoek ook achter de rug is. En dat het trouwens niet veel zin heeft om de ramen te wassen als het nog hard zou kunnen regenen. Dat dat een wat doorzichtig excuus is, zeg je tegen jezelf. Dat doorzichtig in deze context niet het juiste woord is, zegt je andere zelf tegen jezelf. Met hoeveel ben je eigenlijk hier? Gewoon ontbijten, dat lijkt de beste oplossing.

En terwijl zien dat die plantjes gewoon verder groeien. Alsof het niets is. En ook dat bloemetje daar in die pot buiten. Zomaar. Geheel autonoom. En dan die bloem op de tafel. Waarvan je dacht dat ze het niet langer dan een week zou uithouden bij zo’n heiden als jij bent. Ze is er nog steeds, en ze lijkt geheel en al bloem te zijn. Er moet van een kosmische vergissing sprake zijn, dat kan niet anders.