Hoe doe je dat? Behoedzaam de plekken in je hoofd en je
lichaam betreden. Misschien stel je vast dat de gebaande paden maar een erg
klein deel van de oppervlakte innemen. Misschien zie je de plekken waar je niet
kwam, niet komt, niet kunt komen, niet durft komen.
Het kan zijn dat je het niet weet, dat het een blinde vlek
is, misschien wel een zwart gat. Het kan zijn dat je, vanuit de verte, met de
vinger kunt wijzen naar die plekken waar je niet kunt komen.
Het kan zijn dat je, na het verzamelen van veel moed, in de
buurt kunt komen van de contouren. Alsof je daarmee het stadsplan van je
lichaam aanvaardt. Of toch doet alsof. Wat al bijna een kleine overwinning is.
Hoe zien ze eruit, die plekken? Misschien zijn ze gewoon als
een sappig grasland, onder verse dauw, gewoon klaar voor jou om gevonden te
worden. Misschien zijn ze ruw en droog, niet gemaakt voor blote voeten.
Misschien zijn ze als een moeras, waarin je alleen maar kunt vergaan, als een
gedoemd schip. Misschien zijn ze als gloeiend heet strandzand, niet erg
gastvrij. Je weet het niet.
Sommige mensen, en jij bent er soms een van, zijn bedreven
in de omtrekkende bewegingen. Vooral dan de wijde omtrek, waarschijnlijk. Ze
bewegen wellicht met hun ogen dicht, en gebruiken daarbij veilige
verwegwoorden.
Sommige mensen kunnen bewegen, soms, met hun ogen open. Maar
alleen zonder woorden. Die moeten ze achterlaten in de overzeese gebieden. De
woorden voor de plekken waar je niet kunt komen zijn verbannen.
Misschien moet je leren om de woorden terug naar je toe te
halen. Listen zijn niet nodig.
Misschien moet je leren je ogen te openen. En niet
verwachten dat je zult verzwolgen worden.
En als twee van die sommigen elkaar ontmoeten, kunnen ze ook
veelbetekenend zwijgen, zonder elkaar uit het oog te verliezen. Zo kunnen ze al
weten. Zo kunnen ze hand in hand dromen over plekken.
Hoe zou het komen dat als je naar woorden zou vragen voor
die plekken sommige woorden die dan gekozen worden zouden kunnen cirkelen rond
dingen als: dichtbij, lichaam, verlangen, loslaten, …? Hoe zou het komen dat je
die vaststelling snel zou willen doorschuiven naar het achterland van de
woorden?
En misschien wil de ene dat er eerst aarzelende en
stotterende woorden zijn, als een vrijgeleide naar die plek. En misschien wil
de andere dat er vooral geen woorden gevraagd worden om wat nog niet betreden
is te verkennen. En misschien zijn de ene en de andere af en toe wel
inwisselbaar, en soms dezelfde.
Hand in hand door het landschap lopen, klaar voor vragen,
nog buiten het bereik van antwoorden, het zou een weg kunnen zijn. Er zijn
altijd bomen en beekjes waar je naar kunt kijken, je kunt het spreken
verplaatsen, naar je eigen kronkelpaadjes.
Je kunt het in etappes doen. In dagreizen. En daarna trek je
je terug onder ontvangende lakens. Waar de nacht je kan helen voor een volgende
dag. En ooit zul je wel ergens aankomen.
Zou Bach zich ooit die vragen gesteld hebben?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten