20 januari 2007

De moed om te dichten


In de boekenbijlage van De Standaard las ik gisteren een mooi interview met dichter Leonard Nolens. Ik las het met enige schroom. Niet zozeer vanuit een soort beate bewondering voor de grote kunstenaar of zo. Wel omdat het op een bepaalde manier confronterend is. Beroepsdichter zijn. Daarover gaat het ook in het interview. En daaraan denken, me dat proberen voor te stellen, komt erg dichtbij. Misschien omdat ik weet dat ik nooit de moed zou hebben om alleen maar gedichten te schrijven (als ik het al zou kunnen…).

Nolens beschrijft hoe hij zijn gedichten ‘cadeau krijgt’. Het is geen kwestie van voor een wit blad gaan zitten en je afvragen wat je zou kunnen verzinnen. “Mijn verzen ontstaan in de taal die ik hoor. De inhoud komt met het spreken van anderen. Ik hoor een woord, soms een zin, maar heel vaak is het niet meer dan een ritme. Tijdens het halfuurtje waarin ik naar mijn schrijfkamer wandel, worden alle stemmen en dingen die ik heb meegemaakt op de een of andere manier gekookt tot iets nieuws.” Nolens beschrijft hoe hij niet slaagde in het ‘normale’ leven, waar je een baan hebt en de dingen doet die mensen van je verwachten.

Dichter zijn. Wat zou het zijn? Ik moet altijd denken aan die zinnen uit Dichtertje van Nescio: “Een groot dichter zijn en dan te vallen. Maar er kwam nooit wat van, want als je een dichtertje bent, dan loopen de mooiste meisjes altijd aan den overkant van de gracht. En zoo werd z’n heele leven één gedicht, wat ook vervelend wordt.”

Nolens zegt het op zijn manier. “Schrijven doe ik vanuit onwetendheid en naïveteit. Ik reik nog niet tot de enkel van Shakespeare en blijf toch maar verzen de wereld insturen. Het is voor mij immers de enige manier om toegang te krijgen tot de werkelijkheid.”

Alleen al over die laatste zin nadenken valt me zwaar. Waarschijnlijk heb ik toch meer toegangen. Maar af en toe lijkt het of ik er iets van begrijp. En misschien is er ook een heel klein verlangen om zo te kunnen zijn. Al is het maar af en toe, daar op die plek te zijn. Vallen hoeft niet.

Het voelt een beetje aan als alleen, en helemaal naakt, in het midden van de woestijn staan, of boven op de top van de hoogste berg, en daar dan blijven staan. Niet weglopen. Niet jezelf snel proberen aan te kleden. Niet je ogen sluiten.

En dan de woorden. Geen verpakte woorden. Geen gezegde woorden, waardoor je jezelf kunt laten afleiden door de stem die ze zegt. Alleen maar woorden, in hun zuiverste en daardoor meest angstaanjagende vorm.

Ik ben er al lang van overtuigd dat woorden een fysieke realiteit zijn. Je zou ze kunnen aanraken. Je zou ze in je hand kunnen houden, en hun gewicht voelen. Hoe ze niet los zijn van de zwaartekracht.

Om het echt te kunnen, een gedicht schrijven, denk ik dat je moet durven knippen. De lijnen met de normale wereld doorknippen. Voor even, of voor langer dan even, maar alleszins lang genoeg. Verbonden zijn met de wereld geeft je iets dat veilig is. Een boom waaraan je je kunt vasthouden als de storm zou komen. Maar die verbondenheid verhindert je op een bepaalde manier ook om tot de woorden te komen.

Je kunt het je praktisch voorstellen als de moed om alleen zoveel uur in een lege kamer te gaan zitten, met enkel een stuk papier. De deur dichttrekken, en zo lang doorgaan tot het klaar is. En dat betekent ook een deur in je hoofd open doen die je normaal dicht kunt houden, omdat je veilig wordt weggezogen naar het gewone leven.

En daar, op die plek, in die kamer, in het echt en in je hoofd, moet je dan het gevecht aangaan met de woorden. Het is een fysiek gevecht, dat je alleen kunt aangaan als je kiest voor iets dat je ‘eerlijk’ zou kunnen noemen. Ik denk dat je als schrijver altijd in jezelf voelt waar je naartoe zou moeten gaan om die tekst te schrijven die ergens in jou ligt te wachten om geschreven te worden. En als je er niet naartoe gaat, zal die tekst nooit komen.

Misschien geldt dat laatste voor alle kunstenaars. Waarschijnlijk kun je je in een negatieve of nog niet ingevulde vorm de topprestatie inbeelden die ergens in jou sluimert. En je voelt hoe al het andere falen is, of gewoon niet eerlijk, en dus niet integer.

Je kunt bang zijn dat je jezelf helemaal zult verliezen als je naar die plek gaat waar je pas kunt komen nadat je de dingen hebt doorgeknipt. Omdat je niet weet of je nog terug kunt komen. Maar tegelijk kan het verlangen naar de verzoening met die harde woorden, die enkel daar zou kunnen plaatsvinden, blijven zinderen in je lichaam.

Geen opmerkingen: