Dat je zelf ouder wordt, je merkt het niet. Soms toch. De dingen gaan door. Je voelt hoe het elk jaar weer sneller Nieuwjaar of verjaardag is. En die dingen. Maar toch, in je hoofd, voelt het niet zo. Soms ben je moe. Is het de tijd die weegt. Wat gaat en niet meer komen zal. En toch lijkt de tijd in dat hoofd soms ook zoveel trager te gaan. Aan de binnenkant van je oog is iemand die gewoon een klein beetje verder is dan het kind dat je was. Toen vroeg je je af wanneer dat zou beginnen, dat groot zijn. Je dacht dat je op een of andere morgen zou opstaan en voelen: nu is het nu, en voor nu was het toen. Op een bepaalde manier wacht je nog altijd op dat moment. Bijna geruisloos nam je de rollen in die vroeger bij die grote mensen hoorden. Je doet maar wat eigenlijk, en zo loopt het door.
Het is aan de anderen dat je ziet wat er in de tussentijd gebeurd is. Voor mij zijn het de kinderen van anderen. Ze zijn altijd wel ergens in mijn hoofd aan het bewegen. Tot ik ze weer zie. Ik zie ze op de straat, tijdens een concert, aan de tafel, op een foto. Ik hoor ze in verhalen die ik me verlegen maar gulzig laat vertellen. En ineens ziet de tijd die ik met hun vaders of moeders in dit leven doorbracht er anders uit. Misschien wel langer. Of geldt dat alleen voor mijn tijd?
Soms zijn er dagen dat ik de verhalen niet wil kennen. Dan wil ik misschien gewoon alleen zijn. Zonder verhalen. Hoewel willen ook niet echt het juiste woord zou kunnen zijn. Het gaat waarschijnlijk over iets met weinig woorden zoeken op een leeg blad. En dan zijn andere dingen, en zeker verhalen, te veel.
Soms wil ik alleen maar kijken. Naar de gretigheid van de kinderen die ergens in mijn leven kwamen. Hoe ze de dingen opslurpen. Hoe ze bewegen in het snelle leven. En ik zie hoe dat ritme zo anders is dan het mijne. Ergens onderweg zijn die twee uit elkaar gegroeid. Soms geeft het niet, soms maakt het me triest.
Ik kijk naar hun ogen. En ik zie de wereld zoals ik die met mijn (oude) ogen zou zien als ik nu zestien zou zijn. Ook al kan ik nooit weten hoe dat echt zou zijn. De kwaadheid om de dingen in de grote wereld die ik voelde toen ik zestien was is nooit helemaal geluwd. Maar zij kijken nu, met hun ogen. En ik zal het nooit weten.
Ik zie de lichamen van hun moeders en vaders in het hunne. Hoe ze bewegen. Hoe ze een evenwicht zoeken als ze voorbij lopen. Hoe ze staan en waar hun armen zijn. Soms kun je in de nog ongeschonden huid van kinderen de rimpels projecteren die je al ziet bij hun ouders. Je ziet waar ze in zullen groeien. En toch ook weer niet.
Kinderen zijn veel. Soms is het niet anders uit te drukken. Hoe ze de ruimte binnen komen en innemen. Op mijn beste momenten voel ik de ruimte in mijn hoofd. Soms vallen de stukken heel even in elkaar en lijkt het alsof je iets weet. Soms duikt er een soort van vrede op waardoor het voor een klein moment zo is dat de dingen zijn wat ze moeten zijn. Tot je de ruimte van anderen binnenkomt. En zeker tot wanneer de kinderen binnen komen. Gecondenseerd leven. Gulzig naar tijd die je zelf zou willen vertragen, om elk detail beter te kunnen zien.
En de ontroering die ermee gepaard gaat. Wat doe je ermee? Het geeft misschien niet.
Ze zijn in de plekken aan het groeien waar ook ik ooit passeerde. Is daardoor mijn ruimte aan het veranderen? Het is een van de dingen die ik ingewikkeld vind aan ouder worden. Ouder worden is soms een beetje als een cirkel rondom jezelf in het zand trekken. Hier ben ik nu, en dit is wat ik ben. En dat verandert. Is het omdat anderen ook een plekje beginnen af te lijnen, of groeit het besef dat die cirkel zo vluchtig is als de wind die kan komen?
Zou ik in hun verhalen voorkomen? En welk verhaal zou er ooit overblijven? Zou er een kunst bestaan van het passant-zijn in andermans leven? Sommigen van hen hebben sporen van mij die zich misschien ongemerkt genesteld hebben in hun ruimte. Misschien als een herinnering die tot een kleine glimlach kan aanzetten. Misschien als een boek dat in de kast mee een stukje maakt van een getransformeerd thuisgevoel. Volledig onherkenbaar uitgespoeld in het rivierwater, maar aanwezig.
Ze worden zo groot. Je staat erbij en je kijkt ernaar. Je ziet iets van jezelf wat je misschien niet wilde zien. Of wat je alleen op die manier kon zien.
Het is aan de anderen dat je ziet wat er in de tussentijd gebeurd is. Voor mij zijn het de kinderen van anderen. Ze zijn altijd wel ergens in mijn hoofd aan het bewegen. Tot ik ze weer zie. Ik zie ze op de straat, tijdens een concert, aan de tafel, op een foto. Ik hoor ze in verhalen die ik me verlegen maar gulzig laat vertellen. En ineens ziet de tijd die ik met hun vaders of moeders in dit leven doorbracht er anders uit. Misschien wel langer. Of geldt dat alleen voor mijn tijd?
Soms zijn er dagen dat ik de verhalen niet wil kennen. Dan wil ik misschien gewoon alleen zijn. Zonder verhalen. Hoewel willen ook niet echt het juiste woord zou kunnen zijn. Het gaat waarschijnlijk over iets met weinig woorden zoeken op een leeg blad. En dan zijn andere dingen, en zeker verhalen, te veel.
Soms wil ik alleen maar kijken. Naar de gretigheid van de kinderen die ergens in mijn leven kwamen. Hoe ze de dingen opslurpen. Hoe ze bewegen in het snelle leven. En ik zie hoe dat ritme zo anders is dan het mijne. Ergens onderweg zijn die twee uit elkaar gegroeid. Soms geeft het niet, soms maakt het me triest.
Ik kijk naar hun ogen. En ik zie de wereld zoals ik die met mijn (oude) ogen zou zien als ik nu zestien zou zijn. Ook al kan ik nooit weten hoe dat echt zou zijn. De kwaadheid om de dingen in de grote wereld die ik voelde toen ik zestien was is nooit helemaal geluwd. Maar zij kijken nu, met hun ogen. En ik zal het nooit weten.
Ik zie de lichamen van hun moeders en vaders in het hunne. Hoe ze bewegen. Hoe ze een evenwicht zoeken als ze voorbij lopen. Hoe ze staan en waar hun armen zijn. Soms kun je in de nog ongeschonden huid van kinderen de rimpels projecteren die je al ziet bij hun ouders. Je ziet waar ze in zullen groeien. En toch ook weer niet.
Kinderen zijn veel. Soms is het niet anders uit te drukken. Hoe ze de ruimte binnen komen en innemen. Op mijn beste momenten voel ik de ruimte in mijn hoofd. Soms vallen de stukken heel even in elkaar en lijkt het alsof je iets weet. Soms duikt er een soort van vrede op waardoor het voor een klein moment zo is dat de dingen zijn wat ze moeten zijn. Tot je de ruimte van anderen binnenkomt. En zeker tot wanneer de kinderen binnen komen. Gecondenseerd leven. Gulzig naar tijd die je zelf zou willen vertragen, om elk detail beter te kunnen zien.
En de ontroering die ermee gepaard gaat. Wat doe je ermee? Het geeft misschien niet.
Ze zijn in de plekken aan het groeien waar ook ik ooit passeerde. Is daardoor mijn ruimte aan het veranderen? Het is een van de dingen die ik ingewikkeld vind aan ouder worden. Ouder worden is soms een beetje als een cirkel rondom jezelf in het zand trekken. Hier ben ik nu, en dit is wat ik ben. En dat verandert. Is het omdat anderen ook een plekje beginnen af te lijnen, of groeit het besef dat die cirkel zo vluchtig is als de wind die kan komen?
Zou ik in hun verhalen voorkomen? En welk verhaal zou er ooit overblijven? Zou er een kunst bestaan van het passant-zijn in andermans leven? Sommigen van hen hebben sporen van mij die zich misschien ongemerkt genesteld hebben in hun ruimte. Misschien als een herinnering die tot een kleine glimlach kan aanzetten. Misschien als een boek dat in de kast mee een stukje maakt van een getransformeerd thuisgevoel. Volledig onherkenbaar uitgespoeld in het rivierwater, maar aanwezig.
Ze worden zo groot. Je staat erbij en je kijkt ernaar. Je ziet iets van jezelf wat je misschien niet wilde zien. Of wat je alleen op die manier kon zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten