Vanmiddag was ik met enkele collega’s in het Europees Parlement, voor een boeiende lezing van Lester Brown. Voor mij is het altijd een beetje thuiskomen daar. Ik heb er jaren gewerkt, en het voelt altijd goed om er weer even te zijn.
Een van de collega’s zei het mij: “Je leeft helemaal op als je hier bent. Je adrenaline begint duidelijk sneller te stromen.” En hij had gelijk. Ik dacht: valt het dan zo op misschien? Ja blijkbaar.
Van alle parlementen die ik ken, ben ik het liefst in het Europees Parlement. Toen ik er pas werkte, vroeg ik me af of ik ook een ‘Europagevoel’ zou krijgen. Na enkele maanden was het al zo ver. En het is nooit weggegaan.
Wat het is, is moeilijk uit te leggen misschien. Zodra ik door de gangen loop, krijg ik een speciaal soort zuurstof. Ik laaf me aan al die mooie Europese talen die ik in de lift hoor. Ik zuig ze in me op, en droom er telkens heel even van dat ik al die talen zou kunnen spreken. Hoe al die woorden in mijn mond zouden klinken. En hoe ik naar die andere mensen zou kunnen kijken. Een vreemde taal begrijpen is als de ramen open doen van een huis waarvan je anders alleen de gevel zou zien. Ineens word je naar binnen getrokken en word je deel van die wonderlijke wereld die een taal is. De klanken, de beelden, de kijk op de wereld die bij die woorden past, het soort humor, en nog zoveel meer.
In een taal kun je wonen. In je eigen taal groei je op, of, nog beter, groei je in. En dan nog. Je draagt ze al een heel leven bij je, en dan besef je dat je nog maar een fractie kent van het huis dat er altijd gewoon was. Hoe verpletterend mooi het kan zijn. Die gedachte alleen al kan me soms doen rillen van iets dat tussen ontzag en opluchting zit.
Maar dan die andere talen. Voor een seminarie dat we binnenkort organiseren, moest ik vorige week enkele keren bellen naar Berlijn, naar onze Duitse groene vrienden. Ik ben in de loop der jaren van Duits gaan houden. Verstaan en lezen gaan al behoorlijk goed. Maar om het te spreken voel ik me vaak nog niet zeker genoeg. Aan de vrouw die ik aan de lijn kreeg, had ik willen zeggen: spreek vooral Duits, ik zou het zelf willen kunnen, maar als het niet te erg is, spreek ik nu maar Engels. Tijdens ons gesprek bleek al snel dat zij niet zo goed Engels sprak, waarna ik haar kon vragen om gewoon Duits te spreken. En ik glimlachte in de telefoon.
Voor hetzelfde seminarie proberen we ook een Brits groen Europarlementslid te strikken. Ze zat vanmiddag in dezelfde zaal, enkele plaatsen verder. Na toch wel even aarzelen – zou mijn Engels niet al te slecht zijn? – ging ik toch maar even naar haar toe. En ze antwoordde me in een schitterend Brits Engels. Mijn buik trok helemaal samen van taalgenot. Ze deed me denken aan die assistente waarvan ik les Engelse uitspraak kreeg aan de universiteit. In het taallabo was ik steeds hevig verliefd op haar stem. Ik hoopte dat ze me zou aanspreken via de koptelefoon, zodat haar stem helemaal voor mij alleen zou zijn. Soms zie ik haar nog wel eens door de stad fietsen. En dan begin ik steeds even te blozen.
De talen zijn een deel van het Europagevoel. Maar minstens even emotioneel is gewoon het besef dat mensen uit zoveel Europese landen daar samen zijn om die Europese politieke gemeenschap vorm te geven. Het klinkt misschien wat klef, maar zo voelt het nog altijd voor mij. Het is een heel diepe emotie. Dat mensen die nog niet zo lang geleden met elkaar oorlog voerden nu samen discussiëren over gemeenschappelijke wetten voor luchtkwaliteit, blijft historisch een wonder. De uitbreiding van de EU naar het oosten was voor velen misschien niet meer dan een puntje in het avondjournaal. Als ik in het Europees Parlement rondloop, blijf ik beelden zien van de val van de Muur en de opstanden in de toen nog Oost-Europese landen. Die dingen lijken zo dichtbij. En in de gangen van datzelfde parlement zie ik op dat moment groepen jongeren, uit alle landen van dat grote Europa. Voor hen is dat Europa, waar hun grootouders soms nog niet van konden dromen, een gewone realiteit. Het is een ruimte waar ze door kunnen reizen met hun rugzak, hun Ipod en hun honger naar nieuwe dingen. En dat ontroert me hevig.
Als mensen in mijn omgeving weer eens beginnen met een gemakkelijke of opportunistische tirade tegen ‘Europa’, lijkt het steeds of er een familielid van mij wordt aangevallen. Ik kan het niet helpen. Als ik in de krant lees wat de Europese leiders van dat mooie project aan het maken zijn, kan ik bijna woest worden. De kortzichtigheid van de nationale en kortetermijnbelangen die weer meer begint te overheersen maakt me rusteloos. En de manier waarop sommigen vanuit een verkeerd soort heimweelinks in de feiten een terugkeer naar de natiestaat bepleiten vervult me met weerzin.
Dit soort woorden klinkt waarschijnlijk te heftig. Maar ik kan het niet helpen. Ergens diep in mij zit het. En het zal wel te sentimenteel zijn. Maar zodra ik daar op die plek ben en gewoon kan rondlopen en kijken, overvalt het me telkens opnieuw. Soms word ik ’s nachts wakker en denk ik aan Europa. Dan zie ik beelden van een Hongaarse schrijver die me melancholisch aankijkt, of de ogen van enkele van die echt Europese politici die ik zo bewonder. Het is een droom die ik niet wil verliezen.
1 opmerking:
Eén ding is zeker. Er is veel te weinig aandacht voor het Europees Parlement, en voor de Europese beleidsvorming in het algemeen!
Een reactie posten