Allergieën heb je in alle soorten. Ik heb er ook een paar. Een daarvan is een allergie voor cynisme. Ik kan het maar niet verdragen. En de allergie wordt erger met de jaren. Misschien is dat wel een goed teken, wie weet.
Ook cynisme heb je in allerlei soorten. Een specifieke vorm die me allerlei varianten van jeuk kan geven is ecocynisme.
Zo zijn er verschillende vormen van politiek-strategisch ecocynisme. Ze worden vooral beoefend door de zuivere machtspolitici. In deze kijk op de werkelijkheid is het enige wat telt in de politiek macht, en hoe die te verwerven. De enige drijfveer die mensen in de politiek zouden hebben is die van de macht. De enige vraag die in zo’n optiek relevant is bij b.v. een federale kiesstrijd, is wie de grootste wordt. Wat er met die positie gebeurt, is niet zo belangrijk, alleen het idee de grootste te zijn is het doel. Of anderen goede ideeën hebben of niet, of ze door een andere motivatie gedreven aan politiek doen of niet, dat is allemaal niet relevant. Alles wordt cynisch weggewimpeld. Inhoudelijke discussies met een tegenstrever worden meteen vertaald in machtsargumenten, en zo geneutraliseerd. Als anderen niet bereid zijn zich te plooien naar het eigen machtsdenken, moeten ze worden aangevallen of geridiculiseerd.
Nu iedereen beseft dat de ecologische uitdagingen immens en dringend zijn, is er ook sprake van een wonderbaarlijke ‘bekering’. Iedereen slooft zich nu uit om zo ‘groen’ mogelijk te zijn. In de cynische wereldvisie wordt dit vertaald in: de beste manier om de ecologische problemen op te lossen is proberen de ecologisten te doen oplossen. Als de ‘nieuwe groenen’ in alle andere partijen het echt zouden menen met hun zogenaamde ecologische bekommernis, dan zouden ze meer dan blij moeten zijn met een sterke ecologische partij. De cynici redeneren echter net omgekeerd. Ze vertalen het als “Groen! is niet meer nodig”. Daarmee zeggen ze dat tot nu toe Groen! dus wel nodig was, maar dat hebben ze misschien zelf nog niet door.
Vanuit een niet-cynische groene visie kun je alleen maar blij zijn dat er in alle partijen mensen zijn die samen, vanuit hun eigenheid, mee willen werken aan een ecologische omslag. Vanuit een niet-cynische visie kun je alleen maar blij zijn dat er andere partijen zijn, met een eigen inhoudelijk profiel en een eigen publiek. Als progressief ben ik dan ook alleen maar blij dat er nog andere progressieve partijen zijn. Ik vind het heel goed dat er ook een socialistische partij is, ik zal nooit zeggen dat die partij niet nodig is, en ik zal nooit proberen de trots van socialisten op hun eigen partij te ontnemen door te zeggen dat ze dom zijn als ze in hun eigen partij geloven. Ik weet tegelijk ook dat als Groen! niet zou bestaan ik niet politiek actief zou zijn in een partij. Dat is mijn overtuiging en mijn keuze, dat is niet een keuze die ingegeven zou zijn door een houding ‘tegen’ een andere partij. Waarom is het toch zo moeilijk om te begrijpen dat mensen ook niet-cynisch kunnen zijn en gewoon vanuit hun overtuiging maatschappelijk actief zijn?
Het politiek-strategische ecocynisme verschilt in feite niet zoveel van het gemakzuchtig ecocynisme van de rijken van deze aarde. Zo zag ik enkele weken geleden een woordvoerster van een bedrijfsorganisatie reageren op de nood aan een strenger klimaatbeleid zoals opgelegd door de Europese Commissie. Haar antwoord was heel simpel: de bedrijven kunnen niet meer doen. Voilà, en daarmee is dan de kous af blijkbaar. Impliciet zeg je met deze stelling eigenlijk dat het je worst zal zijn. Het klimaatprobleem is in essentie een rechtvaardigheidsprobleem. Het is ontstaan door een historische accumulatie van broeikasgassen veroorzaakt door een rijke minderheid van de wereld. De enige manier om te komen tot een meer rechtvaardige situatie bestaat erin dat de veelvraten het met veel minder doen, en zo ruimte laten aan de grote meerderheid van de mensen die nu in armoede leven. Zeggen dat je niet meer kunt doen, en dat de anderen het maar moeten oplossen is ook zeggen dat het feit dat jij meer hebt dan een ander gewoon pech is. Voor die ander dan. En die ander is in dit geval ook de mens die nog moet geboren worden en nooit heeft gevraagd om in een wereld terecht te komen waar er nauwelijks nog kansen zijn op een waardig en veilig leven.
Dat laatste sluit aan bij een vorm van ecocynisme die begint te grenzen aan een totaal nihilisme. Ik hoorde het de voorbije dagen van verschillende mensen, met name in de dagen na de grote storm van vorige week. Veel mensen zeiden iets als: tja, het is duidelijk dat het al te laat is, we hoeven er dan ook niets meer aan te doen. Ik begrijp nog steeds niet hoe je zoiets met een uitgestreken gezicht kunt zeggen. Hoe kan zo’n houding niet leiden tot zelfs maar een lichte vorm van zelftwijfel? Hoe kun je jarenlang zeggen dat het allemaal wel niet zo erg zal zijn, en dan ineens overschakelen naar een volledig defaitisme als het wel zo erg blijkt? En hoe kun je vanuit zo’n houding anderen ervan beschuldigen ‘doemdenkers’ te zijn als je zelf de toekomst al hebt opgegeven?
Ecologie en cynisme gaan niet samen. En dat is fantastisch nieuws. Met de enorme kennis die de mensheid heeft opgebouwd is het niet alleen mogelijk de aarde naar de knoppen te helpen, maar ook het toekomstig heden van onze kinderen te vrijwaren. Cynisme wil zeggen dat niets van waarde is. Een wereld zonder waarden is wel erg kil, zeker in tijden van opwarming van de planeet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten