De taal kan soms een slagveld zijn. Of alleszins de plek waar oorlogen worden uitgevochten.
Eerder deze week had ik een zeer boeiend gesprek met enkele mensen van Broederlijk Delen. Ze vertelden over hun vredespelgrimage naar Israël en Palestina. Het was een aangrijpend verhaal over een wereld die soms zo uitzichtloos lijkt. Over een totale polarisering, die leidt tot een gescheiden wereld. Het relaas over die enkele nog bestaande plekken waar Palestijnen en Israëli’s elkaar kunnen ontmoeten, en kunnen praten over hun leven ontroerde me heel erg. Ze zijn er nog, die plaatsen, waar b.v. moeders met elkaar praten over de kinderen die ze verloren, door het geweld van de een of de ander. Maar ze worden steeds schaarser.
In situaties van oorlog, of grote polarisering, is de taal steeds een van de eerste slachtoffers. Het zoeken van nuances, stiltes, of lege plekken wordt stap voor stap opgeschort. De ander mag alleen nog maar een categorie zijn. Stoer doen in je taal geeft jezelf dan misschien even het gevoel van onoverwinnelijkheid, of het neemt je angst weg.
Hetzelfde fenomeen merk je soms ook bij de toeschouwers. Betrokken mensen, die toekijken naar een gebeurtenis ergens in de wereld, vertalen hun gevoelens vaak naar de taal die ze gebruiken. Roepen in de taal lijkt dan zo aantrekkelijk.
Ik moet toegeven dat ik er met de jaren steeds minder goed tegen kan. Soms is het onrecht of de ellende zo groot dat alleen een soort verscheurd zwijgen de juiste houding kan zijn. Niet een zwijgen van toestemming of ontkenning, integendeel. Wel een betrokken zwijgen.
Zo vaak maakte ik het mee. Er gebeurt iets in de wereld, dichtbij of veraf. Je voelt je betrokken, geraakt, kwaad, of verbijsterd. En wat doen we? Een persbericht versturen. Met liefst veel woorden van verontwaardiging. En nog enkele uitroeptekens. En wat hebben we dan gedaan? De geijkte rituelen van de kwaadheid zijn soms te voorspelbaar. Ze stillen de onrust niet, integendeel.
Het is dan te gemakkelijk om te vervallen in de voor de hand liggende frases over zwijgen en toestemmen. Soms lijkt het me beter jezelf bloot te stellen aan de meest naakte emoties en die enkel verscheurd en stotterend uit te drukken. Met heel weinig, of alleszins ‘kleine’ woorden.
Het opbod in stoere taal tussen verschillende groepen die met eenzelfde probleem bezig zijn, is al even vermoeiend. Groep A en groep B voelen zich allebei even betrokken bij een bepaalde situatie ergens in de wereld. Allebei zijn ze in de feiten even machteloos. Allebei kijken ze toe, met te korte armen, en de diepmenselijke drang om iets te doen met wat je diep in je hart zo raakt. Maar omdat ze allebei te ver weg zijn, kunnen ze enkel met elkaar in de clinch gaan. En dat wordt dan een strijd over de taal die ze gebruiken in hun woorden van verontwaardiging. Je doet pas echt iets als je hard roept in je woorden. En wat is het resultaat? Het conflict waarover al de opwinding ontstond, wordt nog eens overgedaan in de taalruimte van de toeschouwers. En wie is dan de winnaar?
Het doet me soms denken aan een zin uit een van mijn favoriete films aller tijden: The Milagro Beanfield War. De vrouwelijke hoofdpersoon, die acties organiseert tegen de komst van een groot recreatiepark, zegt in die film iets als: “Waarom, als we eigenlijk anderen willen raken, eindigen we altijd met elkaar pijn te doen?”
Ik hou van mensen die ook over de moeilijkste, en meest hartverscheurende situaties, kunnen blijven zoeken naar de grijstinten van de taal. Met zachte woorden proberen een heel moeilijke situatie te vatten getuigt van een ander soort integriteit.
Ook vandaag moest ik aan de oorlog in de taal denken. Ik was aanwezig op een zeer boeiend colloquium over ecologische economie, van de denktank Terra Reversa. En daar sprak ook Joan Martínez-Alier, een van de belangrijkste mensen in de wereld van de ecologische economie. Hij heeft erg belangrijk werk verricht op het vlak van ideeën als ‘ecologische schuld’ en het onderzoek naar ‘ecologische conflicten’. Zijn teksten over “the environmentalism of the poor” zijn baanbrekend.
Hij vertelde over hoe een bepaald paradigma op de werkelijkheid kan gelegd worden. Dat geldt zeker voor de klassieke economische visie, waarin alles wordt gereduceerd tot kosten en baten. Hij sprak over een bos ergens in India. Vanuit een klassieke economische visie staat dat bos in de weg. Als het er niet zou zijn, zou de openluchtmijn van bauxiet kunnen uitbreiden. Maar voor de bewoners daar heeft dat bos een heel andere waarde. Het is een plek waar geschiedenis aan vast hangt, waar het levensonderhoud door bepaald kan worden, of die zelfs heilig kan zijn.
Welke keuze je maakt voor dat bos, heeft te maken met macht. En die macht uit zich in de taal. “Wie heeft de macht om de complexiteit te simplifiëren, en één specifieke taal van evaluatie op te leggen aan die werkelijkheid.” Dat zei Martínez-Alier, en die zin blijft in mijn hoofd spelen. Het gaat ook over oorlog…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten