18 februari 2007

De zee

Eerder deze week hoorde ik tijdens een mooie literaire avond hoe de schitterende Anna Luyten een boek besprak dat haar nauw aan het hart lag. Ik had de recensie van hetzelfde boek al gelezen in de krant, maar nu was het nog anders. Vertellen over een boek is ook een kunst, dat bleek nog maar eens.

Als ik dit boek nu in de winkel tegenkom, zal ik het anders aanraken. Het is een vast en wekelijks ritueel voor mij. Even binnenwippen in de boekhandel. Gewoon kijken, en dromen. Je kunt bijna verlangen naar hoe het boek dat je ziet in je hoofd zal zijn. Het is natuurlijk ook altijd een wat pijnlijke confrontatie met de tijd die je niet hebt om al die boeken te lezen. Misschien hoort dat ook bij de droom.

Maar wat je wel kunt doen, is even de boeken aanraken. Bijna achteloos, maar trefzeker. Het doet me een beetje denken aan wat ik gisteren in een andere winkel meemaakte. Ik vroeg aan de vrouw in de winkel waar dat bepaalde ding stond dat ik maar niet kon vinden. Ik stond voor de rekken waar het normaal moest zijn, maar zag niets. Ook dat blijft een merkwaardig gevoel: weten dat iets er is, maar het niet zien, nog niet zien. Ze kwam van achter mij, raakte me even aan in mijn middel, en wees met haar andere hand waar het was dat ik moest zijn. Een dag kan niet mooier beginnen.

Zo kun je ook boeken aanraken. Het woord boek alleen al, goed uitgesproken, heeft iets voluptueus. Lopend tussen boeken kan ik denken aan de mensen aan wie ik dit of dat boek graag zou willen geven. Soms is dat een aanvaardbare troost voor het zelf niet kunnen lezen. Weten dat je dat boek zou willen lezen, weten dat dat boek op jou wacht om in je hoofd geopend te worden. En toch weten dat het niet zal lukken. Een boek geven verzacht dan de wonden. Meer zelfs.

Anna Luyten sprak over een nieuw boek van Claudio Magris. In haar verhaal over het verhaal leek het of ze voor mij even het boek aanraakte. Alsof ik naast haar stond in de winkel, en we samen naar het boek keken. Vanaf nu zal het boek er anders uit zien als ik het zie liggen of als ik iemand erover hoor praten.

Ze vertelde over een man die waakt bij het sterfbed van zijn vrouw. Als die voelt dat het einde nadert, zegt ze dat het nu voor hem tijd is om naar de zee te gaan. Hij doet het, en als hij terugkomt, sterft ze.

Terwijl ik aan dit stukje, dat me enorm ontroerde, terugdenk, weet ik eigenlijk niet meer of dit nu een stuk uit het verhaal was of een verhaal over de schrijver Magris. Blijkbaar kan de ene zin die je hoort in je hoofd een andere zin naar achter schuiven. Dit beeld zal dus nu ook ergens blijven hangen tussen woorden, tussen Claudio Magris (die ik nog niet ken) en Anna Luyten (die ik door haar gezien te hebben toch een heel klein beetje ken). Ik denk terug aan de beelden bij de uitreiking van de Gouden Uil, waar Anna Luyten het juryrapport over Ultramarijn van Henk van Woerden voorlas. Ik kreeg de tranen in mijn ogen toen ik haar dat zag doen. En sindsdien ziet ook dat boek er anders uit in de winkel. Het voelt ook anders als ik het aanraak.

Blijkbaar zijn zinnen zinnelijk. Het is weer eens bewezen. De plek errond moet zich daar ook toe lenen. Er zijn winkels waar je boeken kunt kopen, maar waar je iets niet voelt dat er zou moeten zijn. Het verlangen naar dat boek zou in principe zo groot kunnen zijn, het uitzicht van het boek zou zo verleidelijk kunnen zijn, op die plek gaat het dan niet. Dan leg ik het boek terug, en ga naar een andere plek, om het daar wel te kopen.

Je zou willen dat iemand het tegen je zegt: ga maar naar de zee, het is tijd nu. Je zou willen dat je weet wat te denken als je daar aan de rand van het water staat. Je zou willen dat je er ooit een verhaal over kunt vertellen.

Je kunt dromen over dat verhaal, dat misschien wel of misschien nog niet geschreven is. Een verhaal waarin de man bijna gebroken maar helder, en dan weer verward maar in volle nabijheid van haar, alleen naar het water gaat. De zee is aanwezig, niet woest maar ook niet stil. Ergens tussenin, zodat je langer moet luisteren eer je iets hoort. De zee is ontvankelijk, maar geeft zich niet. De zee kan wachten tot de vragen komen die moeten komen, als eb en vloed. De man roept niet tegen de zee. De vrouw is aanwezig in haar bijna-afwezigheid, of is het afwezig in haar bijna-niet-meer-aanwezigheid. De woorden tussen hen zijn gezegd. Nu duiken er enkel splinters op. Later zal hij hopen dat hij op dat moment andere beelden zou hebben gezien in zijn hoofd. Maar het geeft niet. Zij wacht op hem, dat weet hij als hij teruggaat. Zijn terug is haar weg. En de zee blijft. Haar troost is anders, van een andere tijd. Misschien van een ander lichaam.

Hoe je door de stad kunt lopen, en denken aan boeken die je niet gelezen hebt, aan verhalen die je niet kent, maar die aanwezig zijn. Ergens aanraakbaar.

Geen opmerkingen: