06 februari 2007

Onoplosbaar

Het is universeel geweten: de tandartsstoel is een goede plek om na te denken over de grote existentiële kwesties van dit aardse bestaan. Je zou je b.v. kunnen afvragen hoe het komt dat je gemakkelijker een gat in je tand krijgt dan een gat in de agenda van de tandarts. Maar dat is natuurlijk nog te simpel. (Elegant koffie drinken met een nog half verdoofde kaak is al een stuk moeilijker…)

Het is beter na te denken over de echt onoplosbare problemen. Zoals de vraag hoe je een gesprek moet voeren in de winkel. In het winkeltje waar ik altijd de lekkerste chocoladetruffels van de planeet ga kopen, verloopt het gesprek al jaren volgens hetzelfde stramien. Bij de vraag naar een doosje gemengde truffels wordt steeds gevraagd: “Van alles wat? Mogen er ook witte bij zijn?” Na twee keer bevestigend te hebben geantwoord komt dan ook altijd de obligate opmerking over het weer. De zin in truffels brengt me dan ook altijd in de war. Voor ik binnen ga probeer ik iets intelligents te bedenken over het weer, wat me nooit lukt. Maar wat zou er gebeuren als ik op de van-alles-wat-vraag nee zou antwoorden?

Normaal functioneren in het leven is niet altijd gemakkelijk. Een bezoek aan het postkantoor is aanleiding tot diepe filosofische overpeinzingen over de ware aard van het menselijk handelen. Je kunt er namelijk niet zomaar binnenwandelen en naar een loket gaan. Hoho, je moet eerst een speciaal nummertje trekken vooraan aan het speciale apparaat. En daar kom ik dus altijd in een existentiële crisis. Je moet namelijk kiezen tussen een ‘postale’ en een ‘financiële’ verrichting. Maar als ik een postzegel wil gaan kopen, wat is dat dan? Want ik moet eigenlijk eerst een financiële verrichting uitvoeren, namelijk geld geven, om daarna een postzegel te krijgen waarmee ik vervolgens tot een postale verrichting kan overgaan, namelijk het plakken van de postzegel op de brief. En strikt gezien kan ik die laatste verrichting ook uitvoeren buiten het postkantoor. Toch gok ik altijd maar op de postale variant. Tot nu toe ben ik er altijd in geslaagd een postzegel te bemachtigen…

Maar er zijn nog andere belangwekkende problemen. Zoals de vraag hoe het komt dat ik altijd sneller de veter aan mijn linkerschoen kapot trek dan aan mijn rechterschoen. Om een of andere reden doe ik steeds maar een paar maanden met een paar veters, maar dat is nog een ander probleem. Maar vanwaar dat verschil? Het zijn toch dezelfde twee handen waarmee ik trek?

Misschien is er een speciale aantrekkingskracht van het linkerdeel van mijn lichaam of is er een ernstige storing in mijn hersenhelften, want er zijn nog van die linkse problemen. Hoe komt het dat ik na al die jaren nog altijd hetzelfde stuk van mijn lijf (ergens links) vergeet af te drogen als ik uit de douche stap? (En het is handdoekneutraal: het ligt niet aan die handdoeken van de wereldwinkel die na 100 keer wassen nog altijd niet goed afdrogen.)

De douche brengt me bij een volgend onoplosbaar probleem. Ik kon ermee kennismaken via een interne publicatie van het Belgisch leger. Het gaat hier met name over de prangende vraag van het gebruik van de douches tijdens de diensturen. Ik lees dat de korpscommandant binnen zijn eenheid alle arbeidsprocessen moet inventariseren die “zulk een maatregel” (= het douchen) vereisen. Daar zal dan ongetwijfeld een interne dienstnota van gemaakt worden.

Maar niets is simpel, zo wisten we al. Want wat lees ik? “De toegestane tijd voor het nemen van een douche zal o.m. afhankelijk zijn van de lokaal beschikbare infrastructuur en het vervuilend karakter van de activiteit.” Lap! Daar hebben we niet van terug. De bepaling ‘onder meer’ fascineert mij. Waarvan kan het nog afhankelijk zijn? Maar het prangende probleem is natuurlijk het vervuilend karakter van de activiteit. Zou daar een rangorde van gemaakt worden, met niveaus 1 tot 6? En hoe gaat dan dan? “Sergeant, volgens mij is dit een 4-pluske, mogen we nu 6,45 minuten douchen?” Dit principe zou ter wille van de hedendaagse overbelaste ouders van grote gezinnen ook moeten worden toegepast door jeugdbewegingen. Zodat je als ouder vooraf op basis van vervuilingsgradatiejaarkalender perfect kunt inschatten hoe vuil je kind zal zijn als het terugkomt van de activiteit. Onafhankelijke controlecommissies kunnen dan controleren of de reële vervuilingsgraad overeenkomt met de vooraf aangekondigde. Goed voor het gezinsmanagement.

Er is natuurlijk nagedacht over de interne discriminatie. “Het niet-nemen van een douche mag geen afbreuk doen aan het presteren van de 38-urenweek. Het opent dus in geen geval het recht om, naar analogie met het Pers dat wel een douche neemt, de arbeidstijd evenredig in te korten.” Als niet-douchend Pers kun je dan misschien wel de vergadering verder zetten met het op dat moment wel-douchend Pers. Gezien de tegenwoordig toch bestaande seksedifferentiatie in de Belgische strijdkrachten kan dit aanleiding geven tot extra inherente motivatie, en dus een grotere veiligheid van het Belgisch grondgebied.

Gelukkig werk ik niet bij het leger en kan ik niet in de verleiding komen om met de fiets naar de kazerne te gaan. “Het vrijwillige gebruik van de fiets voor het woon-werkverkeer wordt niet beschouwd als een opgedragen activiteit. Bijgevolg zal het nemen van een douche in dit geval niet beschouwd worden als arbeidstijd.” En om mij helemaal gerust te stellen: “Het bepalen van de toegangsuren tot de douches maakt het voorwerp uit van een overleg binnen het BOC.” Men werkt onder meer aan aanbevelingen voor het correct duwen op de flacon met gecamoufleerde shampoo. Wat een geruststelling dat er steeds nieuwe onoplosbare problemen bij komen.

Geen opmerkingen: