30 augustus 2008

De regen


‘Hier zou ik de foto’s willen maken. Ik heb lang moeten zoeken naar deze ruimte. Ze is groot, en er is veel licht. Ik wou alleen maar natuurlijk licht. Niets anders. Dat geeft een mooie gloed op de huid.’
‘Waarom heb je mij gekozen?’
‘Volgens mij pas je goed in dit licht. Toen ik hier voor het eerst kwam, wist ik dat jij het zou zijn.’
‘Er is wel iets met deze ruimte, je hebt gelijk. Hier wil ik wel lang blijven.’
‘Dat komt dan goed uit, ik ook.’
‘Wil je al meteen beginnen?’
‘Nee, het is nog geen tijd. Ik wil nog wat kijken, en luisteren naar wat je vertelt. Waaraan denk je als je die plek ziet, daar naast het raam? Sluit even je ogen, en kijk er dan eens naar.’
‘Ik weet het niet goed, maar er lijkt een klein verdriet te zijn daar. Het heeft met het licht te maken.’
‘Weet je, soms is er iets in je ogen dat bij dat licht past. Soms glanzen ze heel erg, maar soms zijn ze ook erg diep, alsof ze afwezig zouden willen zijn. Misschien willen ze op zo’n moment minder licht. Willen ze niet gezien worden.’
‘Zie je dat dan aan mij?’
‘Ja, maar je moet goed kijken.’
‘Dat doe je wel. Hoe je naar me kijkt, dat is wel bijzonder. Het verwart me soms. Het ene moment zou ik willen dat je niet kijkt, omdat ik niet wil dat je iets zou zien. Het andere moment is het alsof je alles wat ik je zou willen vertellen al gezien hebt aan mij. En dan zou ik niets meer moeten uitleggen.’
‘Misschien zou het gevaarlijk zijn om iets te zeggen. Bij mij is het soms ook zo. Dan lijkt het alsof er zoveel woorden opgesloten zitten, alsof ze staan te dringen aan een deur. En als iemand anders dan net dat ene woord zou zeggen, zou alles onherroepelijk bevrijd worden. Maar het is een bevrijding die je eigenlijk niet wilt.’
‘Daarom ben ik soms bang van jou. Omdat ik weet dat je dat zou kunnen, net die woorden zeggen of die vragen stellen waardoor mijn dijken zouden breken.’
‘Misschien is het soms genoeg dat je dat van elkaar weet, dat je het zou kunnen doen.’
‘En toch. Toch wilde ik komen vandaag. Misschien wil ik wel dat jij het weet. Misschien zou ik alles willen vertellen. Ik denk dat je me al goed kent, dat je weet wat er in me omgaat. Het heeft iets met vrijheid te maken. Soms denk ik dat als ik alles gewoon zou vertellen, het hele verhaal na elkaar, dat ik dan aan het einde zal weten wat er van dat verhaal overblijft, en dus ook van mij.’
‘Misschien is er ook bij mij wel zo’n verhaal. In mijn droom zie ik de foto die het allemaal zegt. Hoe het juist zit, weet ik niet. Of ik via jou in die foto iets wil zien dat weerspiegelt wat er daar in me is. Of misschien wil ik gewoon iets dat alleen maar in die foto kan zijn. Iets dat jou en ook mij ontstijgt, en me zo bevrijdt van het verhaal.’
‘Iemand anders zou het misschien raar vinden dat je mij daarvoor wilt gebruiken. Ik ben het natuurlijk die op die foto zal staan, maar tegelijk ben ik het ook al niet meer. En dat is net wat ook ik zou willen.’
‘Ik wist dat je het zou begrijpen.’
‘Soms verlang ik naar dat licht daar. Nu begrijp ik het eindelijk. Af en toe, heel af en toe, sta je voor de spiegel, en zie je iets in dat spiegelbeeld dat je zou willen vasthouden. Alsof die spiegel, in dat ene moment, heeft gezien wie je zou willen of kunnen zijn. En in dat licht zou dat moeten kunnen denk ik.’
‘Soms lijkt het alsof je huid even snel kan veranderen als je ogen. Bij jou is het alleszins zo.’
‘Soms is ze hard. Dan lijkt ze stug en afwijzend. Het is een vorm van zelfbescherming. Dat voelt af en toe goed. Dan gaan de dingen gewoon voorbij. Maar soms duurt het te lang. Dan lijkt het alsof mijn huid niet meer terug kan. En het enige wat dan helpt, is in de regen gaan staan. Lang in de zachte regen gaan staan.’
‘Ik gebruik de regen af en toe wel eens om te wenen. Dan ziet niemand het.’
‘Hoe weet je wanneer de foto goed is?’
‘Je hebt een klein vermoeden wanneer het juist is. En je leert het wel een beetje met de jaren. Maar ik denk toch vaak dat ik het niet weet. Soms word ik ’s nachts wakker, badend in het zweet, nadat ik in mijn droom de foto’s zag die ik gemist heb. Ze waren daar de hele tijd, ik had ze kunnen zien, ik had ze gewoon naar me toe kunnen halen, maar ik deed het niet.’
‘Misschien durf je niet.’
‘Ja, zo is het. Pas als ik alles van me af zou laten vallen, zou ik de foto’s kunnen maken die daar ergens op me wachten.’
‘Je bent denk ik niet anders dan ik. Het hoort bij de verhalen.’
‘Raar toch, er zijn mensen die denken dat je foto’s kunt maken zonder verhaal. Soms zie ik foto’s waarin ik niets zie, en dan vraag ik me af hoe dat komt. Uiteindelijk denk ik dat de fotograaf soms te weinig spreekt met zijn model. Misschien moeten er eerst woorden zijn om daarna een beeld te kunnen maken waarbij je voelt dat de woorden net weg zijn, of bijna gaan komen.’
‘Wat zeg je dat weer mooi. Ik zou meer moeten komen.’
‘Dat zou ik wel willen. Zullen we dan nu maar beginnen? Het is tijd denk ik.’
‘Ja, het is tijd.’

Geen opmerkingen: