31 januari 2010

Je handen


‘Het is goed dat we weer hier zijn, het was te lang geleden.’
‘Wat doe je?’
‘Ik wil dat het water over mijn handen komt.’
‘Is het niet te koud?’
‘Nee, het maakt niet uit. De voorbije weken was de huid van mijn handen zo droog geworden, bijna ruw. En het enige wat ik kon bedenken, was dat ik naar hier moest komen, om mijn handen hier aan de rand van het water te laten overnemen. Overstromen zou een veel te zwaar woord zijn.’
‘En helpt het?’
‘Dat weet ik nu nog niet.’
‘Kijk eens naar me, ik wil je ogen zien.’
‘Wat zie je?’
‘Ze zijn een beetje rustiger geworden. Soms ben je zo ver weg in je ogen. Dat maakt me bang.’
‘Je hoeft niet bang te zijn, ik ga niet weg.’
‘Dat zeg je altijd wel, maar het voelt anders.’
‘En toch is het zo. Misschien beweeg ik enkel binnen mezelf.’
‘Ik weet het wel, maar het verwart me soms, nog altijd.’
‘Vroeger dacht ik dat het nog zou veranderen. Maar het is niet zo. Ik vind het niet meer erg.’
‘En misschien dacht ik vroeger dat ik het kon veranderen. En dat is ook niet zo.’
‘Als je hier zit, en je ogen sluit, en alleen maar ruikt, dan is het alsof het alsof je je evenwicht zou kunnen verliezen. Je zou voorover kunnen tuimelen. Ik durf het nog altijd niet goed.’
‘Als je zoiets zegt, dan begrijp ik het altijd, en zie ik het ook. Maar ik zag het niet voor jou, niet voor dat jij het zei. Of misschien heb ik gewoon niet de woorden ervoor.’
‘Ik vind het toch niet erg?’
‘Nee, dat weet ik. Maar soms zou ik weg willen lopen, op zo’n moment.’
‘Misschien moeten we gewoon ruiken, samen, met onze ogen open, en niets zeggen.’
‘Ja, misschien wel.’
‘En als we straks terug binnen zijn, is er ook warm water uit de kraan, om ons weer op te warmen.’
‘Ja, dat is goed.’
‘Als je hier zou zitten, moet je altijd een beetje opschuiven, naar voor of naar achter. Het water stopt nooit. Ook al zou je het willen.’
‘Laten we daar gaan zitten, een beetje verder weg, meer het land in, maar nog dicht genoeg. En tegelijk ver genoeg, om er even te kunnen blijven zitten.’
‘Ja, dat is een goed idee.’
‘Zie je die mensen daar? Hoe lang zouden ze elkaar al kennen? Misschien zijn ze al een heel leven samen. Misschien kennen ze elkaar pas.’
‘Of misschien hebben ze twintig jaar geleden afgesproken dat ze elkaar vandaag hier weer zouden ontmoeten.’
‘Ja, stel je voor. Wat zouden ze tegen elkaar gezegd hebben toen ze elkaar weer zagen? Zouden ze elkaar meteen weer herkend hebben?’
‘Ik denk het wel. Ze liepen recht op elkaar af, en hebben toen minutenlang gezwegen. En ze namen enkel elkaars handen vast, meer niet.’
‘En zouden ze straks blijven hier, samen, of gaan ze weer allebei weg?’
‘Dat weet ik niet. Ik denk dat ik het niet wil weten. Ik hoop dat we het niet zien, terwijl we hier nog zitten.’
‘Zou jij me nog herkend hebben, na twintig jaar?’
‘Ja.’
‘Ben je zo zeker?’
‘Ja.’
‘Je bent grappig.’
‘Ik ben heel serieus, zoals altijd.’
‘Het is goed. Stel je voor dat die mensen straks in hetzelfde hotel zitten als wij, een paar tafeltjes verder bij het eten. Zouden we dan opschuiven? Om de verhalen te horen.’
‘Nee, ik denk dat we dat beter niet doen. Stel je voor dat het tegenvalt.’
‘Ja, misschien wel. Maar het zou ook kunnen dat het net niet tegenvalt, en dat er zo’n mooi verhaal zo dicht bij ons is, en dat we het dan niet horen.’
‘Ik denk dat het beter is als we het niet weten, nooit weten.’
‘Maar ik vind wel dat jij dan tegen straks een verhaal moet verzinnen. Dat je dan tegen mij vertelt, alsof we elkaar lang niet gezien hebben.’
‘Wil je dat echt?’
‘Ja, ik wil het echt. Vandaag wil ik een mooi verhaal.’
‘Zul je anders niet kunnen slapen vannacht?’
‘Nee, vannacht niet, en daarna ook nooit meer.’
‘Zo’n verhaal wil je dus.’
‘Ja, zo’n verhaal.’

30 januari 2010

Wat je niet vast kunt houden

Je neemt je voor alles goed voor te bereiden. Je zult alle afspraken netjes na elkaar kunnen doen. Je rekent het uit in je hoofd. Hoe je nog naar de winkel kunt gaan wanneer die opent om negen. Zodat je nog de trein van half tien haalt. Om op tijd op het werk te zijn voor de afspraak van half elf.

Tot je ’s morgens uit het raam kijkt en de sneeuw ziet. Voor het huis valt het nog mee, de sneeuw kan gewoon weggeveegd worden. Op de straat is het wat anders, zo zal blijken.

Je stapt op de fiets, en na enkele meters merk je het al. Er is alleen iets te verliezen. De buurman roept je nog na dat je zeker goed moet oppassen.

Misschien zou je in zo’n omstandigheden niet mogen denken, en enkel je hartslag volgen. Maar zo gaat het niet.

Je ziet het ijs, in vlekken op het wegdek. Soms is er helemaal geen wegdek meer, het is helemaal weg, en alleen wat het bedekt blijft over.

En je voelt hoe je iets harder zou willen vastgrijpen. Alleen je stuur biedt zich aan. En je weet, en je voelt dat hoe harder je het vast probeert te houden hoe meer kans je maakt onderuit te gaan.

De auto’s gaan voorbij, duwen je net niet helemaal van de weg af. Je stopt, en moet terug vertrekken. Om op te stappen, moet je je been over de fiets zwaaien. Terwijl je dat probeert, schuift ook de fiets weg. Je probeert het verder weer opnieuw.

Je gaat uiteindelijk te voet verder, met de fiets aan de hand. Ondertussen weet je al lang dat je normaal gewoon niet had moeten fietsen, maar er is die trein straks.

Er is de afdaling van de helling tot aan de winkel. Eerder viel je al eens, op zo’n vlek. Je voeten zoeken stevigheid, en daardoor lijken ze die minder te vinden.

En het dringt tot je door. Je hoort iets in jezelf praten. Dat je zou willen dat dit er nu niet zou zijn. Niet nu, niet voor jou, niet hier. En je beseft dat het ijs je iets wil zeggen, iets wil leren. Het gaat niet weg, nu nog niet, later misschien wel, maar daar heb je nu niets aan. Hoe je verlangen botst op de werkelijkheid. Het is geen kwestie van je neerleggen bij, ook niet letterlijk. Het zit enkel in jou.

Misschien is het ijs wel de gewone orde der dingen. Misschien is al het andere een illusie, overmoed, en te veel ik.

Je bent al weer op de terugweg. Je ziet hoe die jonge vrouw schijnbaar moeiteloos de helling op rijdt waar jij aarzelend te voet aan begint. Misschien weet zij iets wat jij niet weet. Misschien heeft zij een veiligheid in haar buik die jij nooit zult hebben. Misschien is ze gewoon nog niet gevallen. Het maakt niet uit, je komt er ook wel, in de tijd die het vraagt.

Dat het komt omdat je zo’n dik hoofd hebt, waardoor je topzwaar bent, grap je nog even. Misschien is het zwaartepunt van die vrouw op de fiets wel altijd dichter bij de aarde. Het maakt niet meer uit.

Je ziet de man met het ene been. Hoe hij zich met zijn twee krukken voorzichtig over het voetpad beweegt. Je ziet nog beter hoe dat zowat nergens echt vlak is. Als hij zich zorgen zou maken over het bereiken van zijn bestemming, dan zou hij recht van spreken hebben. Je probeert klein verder te stappen, en straks ook klein nog een stuk te fietsen, zodra dat weer zou kunnen.

Iets is er veranderd wanneer je weer thuis komt om de boodschappen uit te laden. De buurman is er weer. Hij zegt dat het morgen weer zal sneeuwen. Je zegt dat je het overleefd hebt, hij glimlacht.

Je trekt de deur achter je dicht en vertrekt naar het station. Er is nog tijd genoeg. Je kunt nog rustig een extra krant gaan halen en daarna nog het hele perron aflopen, zodat je in de laatste wagon kunt gaan zitten.

Er is nog tijd genoeg. Het is alsof je je even schaamt, maar niemand heeft het gezien.

27 januari 2010

Lonnie



Er moet niet veel meer zijn nu dan de blues. Je zou erin willen verdwijnen. Je zou willen vragen om meegenomen te worden. Alleen maar kijken is al bijna genoeg. Hoe die man het podium op wandelt. Hoe hij zijn gitaar een beetje schikt, hoe dat kleine kwastje eraan hangt. Hoe alleen de muziek overblijft, en een muzikant die bijna nederig naar zijn eigen liedje staat te kijken. Er zijn ook andere muzikanten op het podium, zo blijkt. Ze maken gewoon muziek, meer niet. En vooral niet minder.

Soms verlang je naar alleen maar de blues. Alsof die onschuldiger is dan het leven. En aardser dan de dood, die zich aan laat kondigen. Men zegt wel eens dat het gemis erin huist. Misschien is het meer het blijven. Aan deze kant.

En je blijft, aan deze kant van de lijn, zo lang het duurt. En je ziet hoe een ander aan de andere kant van de lijn is beland, en langzaam weg zal drijven. En misschien wil je alleen maar muziek, wil je alleen maar kijken naar de lijnen in het hoofd van de zanger.

Tot je de zaal in het oog krijgt, na het lied. Ze lijken misplaatst. Ze zitten te rechtop.

Zou je er zelf willen staan? Daar? Misschien wel op die manier. En met een stem die in je droom bestaat.

Je vingers zijn machteloos. Ze kunnen dromen wat ze zouden willen kunnen. In die droom is de muziek binnen handbereik, letterlijk dan. Altijd zul je een stap achter blijven, alsof je jezelf niet in kunt halen.

Misschien is het zo eenvoudig als dat. Je moet er gewoon gaan staan, en zingen. Daarna een beetje verlegen buigen, dankjewel zeggen, en weer weg gaan, na wat een aarzeling lijkt. Misschien is er niet meer te zoeken, in dit leven.

In de blue notes, daar is de waarheid te bevatten. Of jij de noot naar je toe trekt, of omgekeerd, dat mag nooit geweten zijn. Laat ze maar komen. Misschien zijn ze gaten in de aardkorst, je zou erin kunnen verdwijnen, je zou de geheimen kunnen onthullen.

De zanger vertrekt weer, na het lied. Met no direction home. Voorlopig toch niet.

De muziek is ooit gemaakt, ver van hier, en vooral ver van nu. En toch lijkt ze zo dichtbij. Je zou ze bijna aan kunnen raken. Misschien is ze toch gebleven. Misschien is alleen de tijd voorbij geschoven.

En die vingers op de snaren. Er is iets mee. Ze lijken jonger dan zichzelf. Even jong als die nauwelijks waarneembare beweging, ergens ter hoogte van de schouders. En ze hebben zo weinig te verbergen.

Je zou de zanger willen bedanken voor het lied. Het heeft gebracht wat je zocht, zonder het zelf te weten. En dat geeft ook niet. Naar een lied kun je altijd toe gaan. Je kunt even nog in het leven blijven, terwijl een ander begint te vertrekken. Misschien mag je niet meer verlangen.

24 januari 2010

De lijnen

‘Ik vind de foto die je maakte wel mooi.’
‘Ja, echt? Dan ben ik heel gelukkig.’
‘Je hebt iets gezien, dat voel je.’
‘Hoewel het misschien anders lijkt, wou ik je ogen op deze manier op de foto krijgen. Ze verdwijnen een klein beetje in de schaduw van je haar, maar ze zijn heel sterk, en ze zeggen veel.’
‘Je voelt ook dat ik je vertrouwde op dat moment. En nu ik het resultaat zie, weet ik dat dat goed was.’
‘Wat denk je dat ik zag?’
‘Er is iets aan me, dat alleen van mij is. Sommigen zullen het waarschijnlijk een soort eenzaamheid noemen. En misschien is het dat ook wel. Anderen zullen het helemaal niet zien, ze kijken niet verder dan hier, begrijp je?’
‘Ja, ik begrijp het.’
‘Het is op een bepaalde manier ook gemakkelijk, om die buitenkant als een scherm voor me te houden. Het is gemakkelijk om te doen alsof ik dat ben. Maar het maakt ook dat niet iedereen ziet wat erachter zit.’
‘Ik weet niet of eenzaam het beste woord is, het is iets ingewikkelder. Ik heb altijd het gevoel dat je een plek hebt waar je alleen wilt zijn. Maar tegelijk is het zo dat je ook lijkt te willen dat er iemand is die toekijkt of die naast je staat en je daar alleen laat, zonder zelf weg te gaan. Ik kan het niet zo goed uitleggen, maar zo voelt het.’
‘Je hebt helemaal gelijk, ik krijg er kippenvel van, kijk maar. Je bent de eerste die dat ziet.’
‘Zo moeilijk is het nochtans niet, je moet gewoon goed kijken.’
‘Kijken, maar ook dicht genoeg komen, zonder te dicht te komen. Vooral niet te dicht komen.’
‘En toch heb je me die foto laten maken.’
‘Het was een gok, maar ik wist dat het met jou zou lukken. Ik wou weten of iemand doorheen wat zo de aandacht zou kunnen trekken ook het kleine en kwetsbare achteraan zou kunnen zien. En dat is je met die foto wel gelukt, denk ik.’
‘Ik ken je ook al zo lang, en jij kent mij.’
‘Weet je, er is iets tussen ons dat anderen waarschijnlijk niet begrijpen. Voor hen lijkt het misschien alsof er een afstand is tussen ons, alsof we te ver van elkaar blijven. Ze denken dat we dichterbij moeten komen. Maar het is omgekeerd. Door die afstand ben je meer met mij en in mij dan wanneer ik je veel dichter zou laten komen. Dan zou er iets stuk gaan dat niet meer te herstellen is.’
‘Ik denk dat dat voor mij ook zo is. Ik vertrouw je meer dan wie ook, het is alsof ik je alles kan laten zien. Maar iemand die dat ook allemaal zou willen aanraken, zou veel minder zien dan jij. Begrijp je het een beetje?’
‘Ja, helemaal, zoals altijd.’
‘Ik denk dat we zo nog lang verder kunnen. Ik zou alleszins willen dat het blijft.’
‘Ik ook, ik ook. Dat heb ik altijd geweten.’
‘Het is rustig hier, je hebt er een mooie plek van gemaakt. Dat zal wel niet gemakkelijk geweest zijn.’
‘Het was eigenlijk gemakkelijker dan ik had gevreesd. Dit keer klopte alles. Ik denk dat ik niet meer ga verhuizen. Het zou wel eens kunnen dat ik eindelijk de plek gevonden heb waar ik altijd zal willen blijven.’
‘Dat zou ik je heel graag willen toewensen.’
‘En zoals jij hier nu bent, zoals je stem klinkt in deze kamer, dat is allemaal zoals het zou moeten zijn.’
‘Daar word ik een beetje stil van.’
‘Als ik naar jou kijk, denk ik soms: het is allemaal goed, je hoeft niet zo onrustig te zijn. Ik denk dat je soms het gevoel hebt dat je nog veel moet zoeken, maar misschien is alles er al, en is het dit. Wat goed is, wat de goede plek is, wat de juiste mensen zijn, het is voor iedereen verschillend. En hoe de dingen zogenaamd horen te zijn, dat is voor veel mensen niet de juiste weg. Voor jou alleszins niet. En ik denk dat je dat wel weet.’
‘Misschien wel, misschien is het wel zo. Ik zeg het soms tegen mezelf, dat ik gewoon moet blijven staan. Niet wachten of missen, gewoon blijven en ontvangen. Misschien is dat een andere vorm van verlangen.’
‘Dat heb je weer mooi gezegd. Je zou die dingen moeten opschrijven. Zoek een vorm die bij je past, en doe het gewoon. Wat maakt het uit of het past in wat anderen van jou verwachten. Als het goed is, komen ze vanzelf wel.’
‘Je hebt gelijk, ik zou het moeten proberen. En weet je, ik ga het ook doen. Ik voel al een tijdje dat er iets gaat gebeuren, en misschien is het nu het moment. Veranderen om beter thuis te komen of zoiets.’
‘Maar je moet het dan wel hier komen vertellen allemaal, bij mij.’
‘En ga jij dan ook zo’n foto van mij maken?’
‘Ja, dat zal ik doen als je dat wilt.’

23 januari 2010

De grens


Hoe handel je verantwoordelijk, dicht bij de grens? De grens tussen leven en dood. De grens van het verlangen. Waar begint je vrijheid, en waar zit je vast, in je leeftijd, je situatie, je plaats in een gezin? Wat drijft je, en welke verklaringen of smoezen heb je daarvoor? Het zijn vragen die aan bod komen in De grens, de debuutroman van de Finse Riikka Pulkkinen.

In het boek lopen verschillende verhaallijnen door elkaar, hoewel ze via de personages met elkaar verbonden zijn. De twee belangrijkste polen in het verhaal zijn Anja en Mari. Anja is een 53-jarige professor literatuur. In het begin van het boek doet ze een poging om een einde te maken aan haar leven, wat niet lukt. Ze wil weg van de eenzaamheid waar ze in zit, en eigenlijk ook van haar kwellende verantwoordelijkheidsgevoel tegenover haar man. Die is ‘verdwenen’ in Alzheimer, en liet haar alleen achter. Ooit heeft hij haar gevraagd hem te helpen zodra hij zich niets meer zou herinneren. Ze worstelt met die vraag, terwijl haar bezoekjes aan het verpleegtehuis waar haar man verblijft haar verwarren en zwaar vallen. Ze merkt gaandeweg hoe haar eigen leven verder zou kunnen gaan, hoe zij zou kunnen verlangen, los van haar man. Ze ziet de situatie waar haar man nu in zit helderder en rustiger, en kan zo ook dichter komen bij wat ze als haar verantwoordelijkheid voelt.

En er is Mari. Anja is haar tante. Mari is zestien. Ook zij is in het begin van het boek aan het piekeren over haar dood. Denken aan de dood is een spelletje. Het past bij het ingewikkelde en verwarrende leven van een pubermeid. Met gedachten die ‘ouder’ zijn dan het lichaam waar ze in zit. Een lichaam dat alle aandacht vraagt, en tegelijk zo’n onbekend terrein is. Mari heeft een gespannen verhouding met haar moeder, Marita, de zus van Anja. Tussen Mari en haar leraar Fins, Julian, stijgt de aantrekkingskracht. Die groeit uit tot een hevige lichamelijke relatie. Voor Mari voelt het alsof haar lichaam zo even oud wordt als haar hoofd al is, ze voelt zich een vrouw worden. Ze volgt haar verlangen. Ze kiest om over een grens te gaan. Hoewel, misschien wordt ze vooral gekozen, waardoor ze in haar verantwoordelijkheidsgevoel een bepaalde grens niet over gaat. Bij dat alles wordt ze aangespoord en bevraagd door haar vriendin Tinka, die erg wereldwijs leek, maar het misschien niet is. De onhoudbare relatie krijgt het verwachte verloop. Mari reageert zich af op haar lichaam. Die pijn kan de pijn van haar verlangen verhullen. Door een keuze voor het leven, die onverwacht maar verantwoordelijk blijkt, kan Mari zich losmaken voor een ander soort vrijheid.

De andere personages bewegen tussen deze twee vrouwen. Er is Julian, de leraar. Hij zit klem in zijn relatie en volgt zijn verlangen door Mari naar zich toe te trekken. Misschien is het een zuiver verlangen dat gewoon een kans moet krijgen. Misschien is het minder zuiver, en zijn de hoogdravende theorieën die hij heeft over vrijheid en verlangen niet meer dan een alibi voor een gedrag dat niet echt verantwoordelijk is. Wat hij doet, is misschien niet meer dan het gebruiken van een ander. Hij gaat zo wel een grens over die Mari niet heeft overschreden. Hij kiest een ander, maar vindt zichzelf niet echt, integendeel. Er is Anni, het dochtertje van Julian. Zij is getuige van dingen die niet voor haar bestemd waren. Ze beweegt in een eigen wereld waar de grenzen van goed en kwaad nog niet duidelijk zijn. Ze blijkt enkele sleutels in handen te hebben voor de afloop van de verhalen. Er is ook Marita, de moeder van Mari, die uit haar rol van toeschouwer probeert te komen. Er is Jannika, de vrouw van Julian. En er is ook Johannes, die in het verhaal van Anja een sleutelrol zal spelen.

Het lijken misschien vrij zware thema’s, maar het boek is niet loodzwaar. Het is integendeel erg meeslepend. De hoofdstukken zijn telkens geschreven vanuit het gezichtspunt van een van de centrale personages. Zo kom je stap voor stap in het geheel binnen, en zie je hoe die verhalen met elkaar verbonden zijn. Door personages die in de verschillende verhalen een rol blijken te spelen. Door toevallige ontmoetingen op straat. Door gelijklopende vragen. De auteur is er erg goed in geslaagd om elk personage een eigen toon en kijk te geven. Er is geen verteller die oordeelt, of te veel tragiek of symbolen suggereert. Soms merk je misschien iets te goed hoe het boek als een puzzel in elkaar is gezet. En soms werkt het register dat voor elk van de personages is gekozen, en dat hoort bij het leeftijdsverschil, een zekere afstand in de hand. Maar uiteindelijk is het toch het overtuigende verhaal van vooral de twee centrale vrouwelijke personages, Anja en Mari, dat je aan het boek gekluisterd houdt.

Hoewel in De grens ingewikkelde morele vragen een centrale plaats hebben, is dit overtuigende debuut van Riikka Pulkkinen geen zwaarmoedig of beklemmend boek, integendeel. Het gaat minstens evenzeer over kiezen voor het leven, en alles wat daarbij hoort. De schrijfster laat het verhaal voor zich spreken, en dat in een opbouw en met een stijl die je meteen vanaf het begin meeslepen.

20 januari 2010

Verlangen naar zinnen



Het went nooit. Je leest het, en je weet niet wat je moet doen. De zangeres is gestorven aan kanker. Weer een zangeres gestorven aan kanker, enkele weken na die andere. Die is in mijn huis. Deze ook. Of zoiets. Je leest het, en je weet niet wat je moet doen. Ik ken haar niet persoonlijk. Ik heb nooit haar hand geschud. Ben zelfs nooit in haar buurt geweest. Ik heb haar nooit gevraagd een verhaal te vertellen. En toch is ze in mijn huis. Haar stem heeft er al geklonken. Ik heb haar naam gelezen in het boekje bij de plaat.

Je leest dat ze er niet meer is. Of zoiets. Want haar stem is er eigenlijk nog wel. En je zoekt een zin of zinnen. Iets waarin zij aanwezig is. Of meer nog: iets waarin zij aanwezig kan gemaakt worden. Zoeken. De plaat van die andere zangeres, ze kende haar, ze schreef liedjes met haar, en met haar zus. Die andere zangeres, die ik ooit wel zag zingen. Het is alsof ik haar nu moet vragen om iets te vertellen. Vertel me iets over die vrouw die er niet meer is. Of zoiets. Zing een lied dat zij mee gemaakt heeft. Het is een lied dat gaat over leven en dood, zo blijkt.

Zou het een ritueel zijn? Een antwoord op de vraag om heel even het leven te eren? Alsof iemand ergens gevraagd heeft om deemoedig even het hoofd te buigen.

Mevrouw, ik heb u nooit gekend, maar u hebt iets betekend in mijn leven. Ik moest even slikken toen ik uw naam las in het bericht. Misschien wilde u helemaal niet dat mensen ergens ver van waar u was toen u stierf iets zouden doen om aan u te denken. Misschien wilde u geruisloos verdwijnen, zonder dat iemand iets zou zeggen. Het spijt me als ik dat niet kan. Ik heb het ooit beloofd, toen de ziekte die u niet is voorbij gegaan dat bij mij wel deed. Ik heb nochtans nooit mooie liedjes gemaakt. Ik heb mezelf ooit beloofd dat ik al wie in die ziekte zou verdwijnen even bij me zou koesteren. Het is de enige vorm van verzet die me is toegestaan. En soms maak ik mezelf wijs dat de ziekte pas zal winnen als ik dat niet meer doe. Ik zal dus aan u denken vandaag, mevrouw, en ik zoek de muziek en de woorden op van iemand die ook over u praat.

Verlangen naar zinnen. Het kan je overvallen. Je voelt hoe je lichaam verlangt naar die woorden die samen een zin vormen die jou overneemt. Je weet niet hoe die zin zal zijn, je weet wel wat die zin, die je nog niet gezien hebt, met je zal doen. Het zal lijken alsof je ergens aangekomen bent. Daar waar je wilde zijn. Als een plek die ademt. Waar je tegenaan kunt liggen om mee te verglijden in die adem.

Zoeken in de krant naar zinnen die wachten op gevonden worden. Ze zijn er voor jou neergelegd. En ze zijn er. Het zijn zinnen uit een boek, die nu dus door een krant geleend zijn. Maar het zijn dezelfde zinnen, ze zullen het je niet kwalijk nemen dat je hen in de krant voor het eerst zag.

“Het nulpunt is het onzegbare. We zijn het eens, het nulpunt en ik, dat je over het nulpunt zelf niet kunt praten, hoogstens eromheen.”

Je leest het, en je weet het. Dat je er bent.

Het is alsof je ergens binnengaat, schroomvol nog. Je weet dat er nog een zin moet zijn. En dat is ook zo.

“Foto’s zijn gemankeerde daden, verzwegen woorden, verdrongen kussen, verstarde glimlachen en ogen die zich sluiten.”

Het is genoeg voor een traan.

De zin komt uit een boek waarin de laatste foto aan de orde is. In het boek krijgt iemand te horen dat hij nog maar één foto over heeft. Een allerlaatste foto. Stelt dat je het zou weten. Dat je nog maar één foto te maken hebt. Hoe zou ze zijn? Het maakt je even onrustig. Even ben je bang dat je de verkeerde keuze zou maken, als het moment daar zou zijn. Je weet niet wat er op die foto zal staan die de laatste foto zal worden. Maar je weet wel wat die foto met je zal doen, je weet dat je ze zult herkennen als het moment daar is. Vooraf weet je niets, je weet alleen dat je achteraf zeker zult zijn dat de foto de goede foto is, als ze er ligt. In al haar ongrijpbaarheid wacht die foto dus ergens al op jou.

Misschien is het dat wat zangers en zangeressen doen. Het verlangen naar zinnen, het verlangen naar de laatste foto toelaten en ongemerkt in jouw handen leggen.

17 januari 2010

Verloren zaak

Toch nuttig dat er kranten zijn om je steeds op de hoogte te houden van alle trends die je had of zal moeten volgen. Zo heb je steeds genoeg redenen om je universele falen te onderkennen. Trends vind ik ingewikkeld. Waar beginnen ze en waar eindigen ze? Krijg je voldoende exacte informatie over de aard van de trend om zo alsnog geheel ertoe over te gaan? Is er een speciaal trendinspectieteam dat je komt controleren, en desgevallend zware sancties kan uitspreken over je trendontwijkend gedrag?

Het is op zich al niet zo simpel om als man door het leven te moeten gaan. Steeds omringd worden door wezens van het andere geslacht die mooier en slimmer zijn, die de fijne haarvaten van elke multidimensionele communicatie in hun vingers hebben alsof het niets was, en dat in een cultuur die het mannelijk onvermogen niet meer camoufleert door rituelen van schijnsuprematie. Alles is gewoon geworden met andere woorden, en tot de ware proporties herleid. Je zou denken dat je als man nu rustig wat aan kunt klooien en een nieuw plekje kunt zoeken. Niets van dat, er zijn immers ook trends in mannen.

Trends in mannen, het is moeilijk te vatten. Trends in kleren kun je nog begrijpen. Die worden gemaakt, en kunnen eventueel later weer weggegooid of verknipt worden of wat dan ook. Ze kunnen ook gewoon te lang in de kast blijven hangen en voor enkele eeuwen ontsnappen aan alle opwellingen van goede voornemens op het domein van het uitruimen van de kasten. Maar mannen? Qua veranderlijkheid en veranderbaarheid scoren mannen volgens mensen die het kunnen weten aan de lage kant. Je moet dus als man als het ware ineens goed geboren zijn, midden in een trend, denk ik dan. En dan moet je maar hopen dat die trend lang genoeg duurt.

De krant biedt evenwel weinig hoop wat dat betreft. Er blijken immers al enkele trends gepasseerd te zijn sinds het jaar 0. In 2003 was er de metroseksueel. Dat blijkt een kerel te zijn die zijn vrouwelijke kant niet schuwt en veel geld uitgeeft aan zijn voorkomen. Na een tijdje bleek die man toch weer te veel met zichzelf bezig te zijn. Nieuwe man dus, de retroseksueel. Minder poedertjes en crèmes, maar wel weer een echte womanizer van het traditionele soort. Ook die man bleek vergankelijk te zijn. Hij werd immers in 2006 opgevolgd door de machoseksueel. Die bleek toch ook zorgzaam en aanwezig. Een ruige familieman. Niet vies van een subtiele crème, maar ook in voor yoga en meditatie. Diezelfde machoseksueel werd herdoopt tot überseksueel.

Man, man, man, het gaat hard. Schrikwekkend toch, zeker ook die jaartallen. Zou er dan ergens een speciale trendcommissie zijn, bevolkt met duizelingwekkend intelligente vrouwen? Een commissie die officieel bepaalt wat de man van het jaar moet zijn? En het zal wel erg onmannelijk zijn, maar ik zou er dan toch ook een goede handleiding bij willen. Moet er ook niet per land een regeringscommissaris aangeduid worden, een Guido De Padt als het ware, die de gansche bevolking tijdig op de hoogte brengt, zodat noodmaatregelen kunnen worden voorbereid?

Het probleem is dat er nu blijkbaar al een nieuwe man is, maar nog geen naam voor de nieuwe man. Het zou gaan om een man die ook botox gebruikt, en zich daar niet voor schaamt. (Niet voor schamen? Het lijkt steeds alsof zo iemand keihard tegen een spiegel is aangelopen…) Die man gaat niet meer naar de gym, wat dat is ‘out’ ondertussen, maar wel naar de wellness of de ‘grooming’. Mannen willen enkel efficiënt behandeld worden qua lichaam, het gaat dus niet om zelfverwennerij. Ook wellnessen in groep, de boys onder elkaar, gaat het helemaal maken. Die nieuwe man moet ook aan ‘barefoot running’ doen, blijkbaar zoals de holbewoners deden. (Hoe weet men zoiets toch altijd? Heeft men dan diepte-interviews gedaan met die grottenmannen?) Die hippe oerman eet vooral veel vlees, zelfs orgaanvlees, en noemt zichzelf een jager-verzamelaar.

O jee, de paniek slaat helemaal toe. Mag je ook een mannentrend overslaan? Even op de pechstrook blijven staan en wachten op de volgende? Hopend dat de gewone sukkel ooit ook een trend wordt, en dat je dan weer min of meer veilig de straat op kan gaan. Dat zal er waarschijnlijk niet in zitten.

Misschien is het mogelijk zelf een nieuwe trend te lanceren. De cycloseksueel, om maar iets te zeggen. Die nieuwe man houdt niet van voetbal, niet van auto’s en niet van vlees, om maar meteen het terrein ruim af te bakenen. Hij koestert zijn rimpels, maar houdt zijn buik wel een beetje onder controle. Hij hoeft geen hele beautycase, en beperkt zich tot één dagcrème, al kan die om de zoveel maanden wel van geur veranderen, in een soort seriële monogamie. Koken kan hij natuurlijk ook. Onder begeleiding en zachte dwang is hij misschien te overhalen om mee te gaan naar de wellness, maar hij maakt er liever een punt van zelf te kunnen masseren. Hij streeft er niet naar een echte te zijn, gewoon aanrommelen mag ook, op oneven dagen. De oertijd is gelukkig en wel voorbij, en voor al zijn gebreken is hij gewoon zelf verantwoordelijk, en niet het genenapparaat dat hem doorheen de eeuwen heen allerlei onbewuste opdrachten zou geven. Hij mag het soms ook even niet weten, wat op even dagen ook geldt voor de leden van het andere geslacht. Hij is natuurlijk ook een man van de liefde, en die uit hij door zijn fiets, het nieuwe sekssymbool bij uitstek.

En als dat ook niet lukt, dan kun je nog altijd je totale falen aanvaarden. Het leven is hopeloos, of zoiets. Eens je dat door hebt, wordt alles plotsklaps een stuk eenvoudiger. Je gaat meteen met een brede glimlach door het leven. Wat al die trendbewuste mannen dan weer erg zenuwachtig maakt. En zo komt het misschien toch nog goed.

16 januari 2010

Wasverzachter



Misschien was het wel gewoon tijd voor Matilda nu. Af en toe komt ze op bezoek. Niet te vaak. Maar af en toe wel. Het heeft iets te maken met de terugtocht. Terug naar daar waar je zou willen zijn. En al die plekken die je je nog exact herinnert, waar je was toen je Matilda hoorde, en zelfs wat je dacht.

Het jasje verandert alles, denk je nog. Het zou gewoon een onderdeel kunnen zijn van het pakverlangen. Of anders is het toch gewoon het jasje an sich, als het ware. Je gaat anders bewegen. En er wordt anders gekeken. Stel je je nog even voor. Als een groot jongetje.

Tijdens een zoals steeds belangwekkende vergadering, een discussie over wasverzachter. En alle andere nuffige fips aangaande het wasgebeuren. Het blijft heerlijk. De dag nadien toch maar een fles gekocht. Je weet maar nooit, of de hemel zo dichterbij komt.

De dingen zijn ook hun plaats in de tijd. En wie er toen bij was op dat moment. De lange jas is ook toen de jas gekocht werd, waarom dat toen zo was, en hoe het was. De pan is ook van wie ze gekregen is, hoe het was om ze te krijgen en hoe het later weer verteld werd. De foto is niet alleen wie erop staat, ze is ook hoe ze gemaakt werd, hoe het toen was, en welk verhaal erbij hoort. De zetel, en hoe je erin kunt zitten of liggen, het is ook al die keren dat er werd gezeten of gelegen, en de verhalen die er zo in opgezogen zijn. Zelfs de schijnbaar lege ruimte kan het allemaal in zich dragen, wat er was. Of de geuren.

Misschien is het een deel van het ouder worden. Je wilt de verhalen horen. Je wilt ze ook vertellen. Maar eigenlijk wil je soms vooral verder vertellen. Met mensen die al een stuk van het verhaal kennen. Het wordt soms moeilijker om het verhaal helemaal opnieuw vanaf het begin te vertellen.

De straten zijn weer zwart geworden. Wat dat allemaal betekent weet je zelf ook niet echt.

Het is een drukke ochtend. Snel de fiets op om ook nog naar de markt te gaan voor er op tijd vertrokken kan worden. De verhoopte trein wordt nog gehaald. De vrouw installeert zich op de bank naast je. Alle papieren op het tafeltje. Ze trekt haar schoenen uit en legt haar voeten op de bank aan de andere kant. Ze neemt een dekentje uit haar tas en spreidt het uit over haar benen. Waarna het in de hele trein warmer wordt, ongetwijfeld. De dag kan niet meer stuk.

Warme gesprekken aan de kassa. Je hoort jezelf vertellen waarom dat boekje zo mooi is, zo hartverscheurend mooi.

Boekenonrust. Tussen de stapels boeken lopen. En niet voelen hoe dat ene boek naar je toe komt. Dat boek dat door jou moet gelezen worden. Er zijn er genoeg hier, daar ligt het niet aan. Ze kijken alle kanten uit. Je raakt ze aan, in de hoop dat het dan duidelijk zal worden. Het zal niet voor vandaag zijn. Je moet nog eens terugkeren.

Heb je iedereen gezien? Heb je met iedereen gepraat? Heb je overal gezegd wat moest gezegd worden? Heb je iedereen in de ogen gekeken, lang genoeg, wanneer dat nodig was?

Wie ze juist is, je weet het niet. Maar je weet zeker dat je Matilda gekend hebt. Het kan niet anders. Je moet toch ooit ergens thuis kunnen komen. Ook al ben je Odysseus niet. Je herkent het als je de deur achter je dicht trekt. En iets van Matilda is daar, moet daar zijn. Het kan niet anders.

13 januari 2010

Gebroken

Er moet iets gebroken zijn, daar in de aarde. Een beving die meer dan 200 jaar op zich liet wachten. De fatale krachten verzamelden zich tot op het moment waarop het fout ging.

Het zit al de hele dag in mijn hoofd. De weinige beelden en geluiden die er tot nu toe zijn. Een vrouw ziet de grote stofwolk van de naschokken en roept dat de wereld vergaat. Zo moet het geweest zijn, een wereld die vergaat.

Je zou iets met grote woorden willen zeggen. Over hoe onrechtvaardig het lot is. Dat wie al zo getroffen is door een geschiedenis van ellende en armoede nu ook nog eens dit moet meemaken. Was er maar iets of iemand waarop je kwaad zou kunnen zijn voor zoveel onrecht, iets of iemand die je zou kunnen aanroepen. Maar de woorden kloppen niet, en wat je ermee zou willen zeggen ook al niet. Je zegt het dan maar niet, maar iets denkt het wel.

Iets is gebroken, en er blijft alleen pijn over. Ze is tot hier te voelen.

Er is zo weinig te doen, denk je. Misschien lijkt het voor wie daar is dat de rest van de wereld gewoon doordraait. Misschien is er alleen verlatenheid. En je zou willen dat iemand daar zou merken dat je iets van het verdriet probeert op je schouders te nemen. Hoe onbetekenend dat ook is. Je geeft ook iets waarmee anderen kunnen helpen en herstellen. Maar nu zou je willen dat alleen al maar iets van de pijn zou kunnen weggenomen worden, nu. Waar komt de schaamte vandaan die je voelt?

Er zijn mensen onderweg, zeg je tegen jezelf. Ze kunnen nog iets doen, hoop je.

Er is geen daar en geen hier. Het leed is even dichtbij.

Zou je je kunnen oefenen in voelen? In niet terugtrekken? Tot je alleen nog verbonden bent met de rest van de oceaan. En zou je dan rustiger slapen?

En al het andere, al die andere dagen? Heb je genoeg geprobeerd?

Ooit zei iemand dat je verdriet door je heen kunt laten stromen. Je voelt het wel, maar je probeert het niet vast te houden. Je hoeft het niet weg te duwen, integendeel. Je huid genoeg open houden voor alles wat stroomt. Misschien moet je af en toe in die spiegel kijken. En zou het dan een beetje goed kunnen zijn.

Je weet het nooit zeker, en misschien is dat goed genoeg.

Er is iets gebroken. Niemand weet of het nog terug hersteld kan worden. Waarom denk je dat? De wereld draait door, zegt iemand. Het zal komen en gaan. Misschien is dat het enige wat blijft. Misschien is wat uitzonderlijk lijkt het gewone. Misschien is wat hier en normaal lijkt het andere.

Oefenen in raakbaarheid is misschien een goede vorm van zacht falen.

10 januari 2010

Sporen


‘Het is goed dat je me meegenomen hebt, ik wilde daar eigenlijk niet meer blijven.’
‘Ik zag het aan je.’
‘Wilde je me nog iets zeggen?’
‘Misschien nog veel, het geeft niet. We zijn nu toch onderweg, en we hebben nog alle tijd. Ben je ondertussen trouwens al opgewarmd?’
‘Ja hoor, ik kan er weer even tegen, en anders zoeken we wel een oplossing.’
‘Het landschap is nu wel heel bijzonder, vind je niet? Ik kan eindeloos blijven kijken naar die sporen, en hoe ze net boven de sneeuw uitkomen. Als je zo kijkt, zie je een volledig witte vlakte, met enkel die zwarte lijnen in. Het heeft iets geruststellends. De sporen weten nog waar ze naartoe gaan. Die sneeuw is er zo van opzij tegenaan gewaaid. Het heeft iets sensueels zelfs. Maar op sommige plekken kruipt de sneeuw aarzelend over het spoor, naar de sneeuw aan de andere kant. Daar is het spoor zichzelf even kwijt.’
‘Soms denk ik dat de sneeuw het landschap onschuldig maakt. Zo lang het duurt. Heel even kun je het geloven. Dat het bijna maagdelijk is zelfs. Dat er geen pijn of vergeten in de grond getrokken is. Je weet dat het een verhulling is, en toch zou je het willen geloven, voor dat even.’
‘Er is iets met je ogen.’
‘Wat dan?’
‘Soms, als je praat, lijk je soms hard, bijna cynisch. Maar je ogen volgen je niet op zo’n moment. En nu zie ik het nog beter.’
‘Zou er nog hoop zijn dan, denk je?’
‘Ja, er is altijd hoop, zeker voor jou.’
‘Ja ja, dat zal wel.’
‘Vertel nog eens iets. Misschien wilde ik dat wel zeggen.’
‘Als ik ver weg ben, ga ik soms ’s nachts naar buiten, om naar de maan te kijken. En dan beeld ik me in dat er ergens op dat moment ook iemand is opgestaan, iemand die ik ken, om naar de maan te kijken.’
‘Wil je dan ook weten wie dat is?’
‘Nee, eigenlijk niet. Ik hoop dat hij of zij het me vertelt later, hoewel het ook niet zo erg is als dat niet gebeurt. Zo kan ik altijd zeker zijn dat er iemand is die ook keek, iemand die het me nog niet gezegd heeft.’
‘Maakt het je dan minder eenzaam op dat moment?’
‘Ja.’
‘Ik zal het onthouden.’
‘Ga je het me dan ook zeggen als je gekeken hebt?’
‘Dat weet ik nog niet. Wacht maar af.’
‘Doe het maar, dat zou ik goed vinden.’
‘Voel je je nooit als een nomade? Altijd onderweg, nooit ergens thuis?’
‘Moeilijke vraag. Soms wil ik het wel, dat gevoel. Het is gemakkelijker, op een of andere manier.’
‘Word je onrustig als je te lang op dezelfde plek blijft?’
‘Ja, uiteindelijk wel. Jij niet dan?’
‘Ik denk dat ik probeer om heel lang op eenzelfde plek te blijven om te wachten op een gevoel van thuis.’
‘Heb je dat nodig dan?’
‘Ik denk dat ik er wel naar verlang.’
‘Dat klinkt alsof je weet dat je het nooit zult bereiken.’
‘Ik denk dat het zo is. Maar ondertussen blijf ik wel wachten.’
‘Misschien is jouw thuis wel in je woorden, in wat je schrijft.’
‘Soms denk ik dat schrijven een oefening in aandacht is. Misschien ga ik zo de dingen wel zien zoals ze zijn, waardoor het ook gemakkelijker is om er te blijven.’
‘Je bent zo anders dan ik ben, maar ik heb de hele tijd het gevoel dat we hetzelfde zoeken.’
‘Misschien is dat wel zo. Ik heb ook wel dat gevoel.’
‘Vind je echt dat ik cynisch ben? Je zei het vanmiddag ook al.’
‘Je klonk wel zo, eerlijk gezegd. En het past niet bij je.’
‘Misschien moet ik wel in de sneeuw gaan liggen voor een tijd, naast de sporen. Tot ik bijna helemaal ondergesneeuwd bent, en je enkel nog die delen van mij ziet die net boven de sneeuw uitkomen.’
‘Ik zal je op tijd komen uitgraven.’
‘Dat is goed, net op tijd, zeker niet te vroeg, dat zou niet goed zijn.’
‘En dan zul je weer koude handen hebben.’
‘Ja, dat zou kunnen, en dan moet jij me maar een beetje helpen.’
‘Kijk, we zijn er bijna.’
‘Ja, ik zie het.’
‘Wat is er?’
‘Zou je me niet wat willen komen helpen bij het koken?’
‘Waarom? Zie je het niet zitten?’
‘Ik denk dat ik nu gewoon niet alleen wil eten.’
‘Het is goed, ik ga wel mee.’

09 januari 2010

Yvonne

Ze sprak me aan in de Inno. Wat is dat toch met de Inno, dacht ik nog. Komen de verhalen hier dan zomaar uit de lucht vallen? Yvonne, dat was haar naam. Ze kwam op me af. Zoals gewoonlijk keek ik even achterom, denkend dat men altijd wel op zoek zal zijn naar iemand anders. Nee nee, ik moet u hebben, zei ze. Hoezo hebben, wilde ik al vragen, maar ik deed het maar niet.

Yvonne zag er een beetje verlegen uit. Ze zei me dat ze mijn verhaal over Sonja had gelezen. Dat had ook iets met de Inno te maken, en dus vermoedde ze dat ik daar af en toe wel langs zou komen. Ik moest haar meteen teleurstellen, qua frequentie van mijn bezoeken. Hoeveel sok mag er overblijven in verhouding tot de hoeveelheid lege ruimte (ook wel als gat omschreven) in die sok om nog van een sok te kunnen spreken? Dat is de vraag die invloed heeft op mijn zeer uitzonderlijke aanwezigheid in deze magazijnen. Daar kon ze zich iets bij voorstellen, zei ze.

Zo stonden we daar, tussen de sokken. Ze bloosde nog een beetje, maar begon te vertellen. Ze had zich voorgenomen dat 2010 het jaar van de grote veranderingen zou worden, en daar wilde ze met iemand over praten. Ze werkte zelf ook in een winkel, waar ze wel de hele tijd veel mensen zag, maar die hadden nooit tijd voor een babbel. En ’s avonds zat ze altijd alleen thuis, met een stapeltje dvd’s, een boek of VijfTV. Telkens met een voorkeur voor de lichte romantiek. Niet de grote drama’s, maar wel het licht verstorende gezwijmel dat tot lokale warmteveroorzaking kan leiden.

En nu had ze zich voorgenomen dat er iets groots zou moeten gebeuren. Ze zou het maar meteen zeggen zoals het was. Ze dacht eraan ofwel in te treden in een slotklooster, ofwel voluit te gaan voor een carrière als topmodel, ofwel zich geheel te storten op de studie van de moleculaire celbiologie. En nu wilde ze weten welke optie ze volgens mij best kon nemen. Mannen die al oud zijn, en er verder nog ouder uitzien en tevens van het kaalhoofdige type zijn, daarvan dacht ze dat die in het bezit zijn van grote wijsheid. Voorwaar een erg gewaagde stelling.

Ik probeerde nog wat tijd te winnen, door te vragen wat haar dan wel aantrok in die drie opties. Ergens volledig voor gaan, dat was het, de totale overgave. Het had dus ook chocoladeconsulent of cactusoloog kunnen geworden zijn, vroeg ik nog. Waarop ze me aankeek met een blik van ‘daaahhh’. Inderdaad dus, het had ook gekund. Maar het was niet zo.

Dat ik toch nog een beetje twijfelde, zei ik nog. Een slotklooster, het laat me altijd wat in dubio. De grote meditatieve verstilling is natuurlijk erg mooi en ontroerend. Misschien gebeurt daar wel wat wij, simpele aardse zielen, niet aandurven. En toch, het lijkt soms zo’n zonde – hoewel dat woord niet helemaal toepasselijk was – van het talent. Fantastische mensen moeten toch gewoon los, in de reële wereld rondlopen, zodat ze kunnen worden gezien door zoekers zoals wij. Een topmodel, het kon natuurlijk ook. Yvonne zag er niet onaantrekkelijk uit, om het neutraal te zeggen. Ze had mooie wenkbrauwen, van het licht strenge type. En er waren ongetwijfeld nog allerlei andere fijne plekken op haar lichaam die zich zo in de camera zouden zuigen. Maar toch, ik zag meteen de eindeloze leegte voor me, weliswaar van een heel andere orde dan in het slotklooster, waarin Yvonne terecht zou kunnen komen. En dat zou ook zonde zijn natuurlijk. Waardoor nog de moleculaire celbiologie overbleef. Eerder op de week had ik nog een druk telefoongesprek kunnen horen op de trein. Een man die naast me zat, begon allerlei ingewikkelde dingen uit te leggen. Het lag niet alleen aan zijn accent dat het moeilijk leek, stelde ik vast. Tot ik op zijn schoot een dik boek over moleculaire celbiologie zag liggen en alles meteen duidelijk werd. Ik was toch ook niet geheel overtuigd dat dit de juiste weg was voor Yvonne.

Of ze niet alles een beetje kon doen, vroeg ik. Vanwaar die nood aan zo’n grote verandering? Kon ze de dingen niet gewoon rustig laten rijpen, en seizoensgewijs in elkaar laten overgaan? Mooie vrouwen worden mooier met de jaren, zei ik. Spirituele diepgang, kennis over de bouwstenen van het leven, het doet iets met je ogen, en ook met je lichaamshouding. En door dat alles een beetje kleiner dan groot te doen, zou ze ook bereikbaar en aanspreekbaar blijven voor gewone mensen, al dan niet met een kale kop. En zo zou ze ook kunnen verdwijnen en weer opduiken in de dromen van al die mensen. Welke dromen, vroeg ze? Die van een vroege ochtend, zei ik, wanneer je traag uit je dromen de dag in stapt, en zelf het verloop van al die dromen kunt sturen. Zodat er toch een sluier van romantiek over je dag blijft hangen. Of dat mij al eens was overkomen, zo’n sluier, wilde ze weten. Waarop ik alleen maar bevestigend kon antwoorden. En of die ook bleef als je in de Inno aan de sokken stond. Andermaal moest ik bevestigen.

Ze keek me lang aan, gaf me ineens een kus, en draaide zich om. Weg was ze. Ik bleef alleen achter. Aan de kassa stond ik daarna nog een tijdje wezenloos te wachten. Er was geen Innomevrouw te bespeuren. Tot er ineens een aan kwam. “Staat u hier te wachten? Zijn ze u al aan het helpen? Nee? Kom maar bij mij hier, aan mijn kassa, dan zal ik u snel helpen.” We lachten naar elkaar. En daarna stapte ik, met mijn nieuwe sokken, de sneeuw in.

07 januari 2010

Wayfaring Stranger



Je houdt in de winkel de deur open voor de vrouw die net achter je loopt. Ze lacht een beetje verlegen en kijkt onmiddellijk weer weg. Je schuift een bank op in de trein, zodat die drie vrouwen bij elkaar kunnen zitten om bij te kletsen. Ze zijn blij en tateren de hele rit luid lachend door. Je houdt de borstel even opzij op het voetpad, zodat de zwarte man voorbij kan. Hij knikt en bedankt je. Je kijkt naar de poetsmevrouw die altijd hier koffie komt halen. Ze lacht en gaat bij het tafeltje in de gang zitten. Je maakt een grapje met de mevrouw aan de kassa. Haar gelaat klaart helemaal op.

Er is iets in dat ene moment. Alsof je het zomaar krijgt. Uit het niets. Alsof het op je wachtte.

En eigenlijk zou je het telkens willen vragen, soms toch. Waar ga je naartoe? Aan wie denk je? Wat heeft je pijn gedaan waardoor je ogen zo triest lijken? Wat zijn je dromen voor dit leven? Wat heb je gedroomd voorbije nacht en was het mooi?

Soms kies je ervoor. Om die dag heel voorzichtig de verhalen aan te raken. Om te zien wat er zal gebeuren. Ze zijn zo dichtbij.

Soms helpt het tegen het falen. Alles waar je tekortschoot. Waar je een ander raakte en het anders had gewild. En hoe je het probeert te helen door de verhalen.

Soms verlang je alleen maar naar zacht. Naar de juiste woorden.

Soms denk je heel even dat je je verontwaardiging kwijt bent, en dat je ergens onderweg moe geworden bent. Tot je dankbaar beseft dat het om de woorden gaat die dag. Dat je niet wilt dat sommige woorden te gemakkelijk gebruikt worden. Dat je zou willen dat er erg behoedzaam, met veel schroom omheen de woorden wordt gegaan, zodat wat daarbinnen stroomt naakt genoeg kan overblijven.

Je hoort een ander vragen of er iets is. Nee, er is niets. Misschien is er zelfs nog niet niets genoeg, denk je heel even. Het glijdt rustig weer weg.

Oefenen in aandacht. In kleine bewegingen. Daar waar je die normaal niet verwacht. En zien wat er dan gebeurt.

Soms is het je lichaam. Je weet wat er nodig zou kunnen zijn. En je kijkt toe.

Soms verwacht je dat er iets zal gebeuren. Je weet dat een stem in jouw richting zal komen. En dan gebeurt het ook.

Je kijkt traag naar de mooie woorden op de kaartjes. Je raakt ze aan. Ze sijpelen rustig binnen in je glimlach. Ze vullen het huis.

Je luistert telkens opnieuw naar dat ene nummer. In verschillende uitvoeringen. Er is een plek daar, waar je graag zou willen zijn.

Je buigt voorzichtig bij het einde van de dag. Je zou het ook niet kunnen doen. Je zou het kunnen laten voorbijgaan. Of je zou dankbaar kunnen zijn, voor weer een dag extra. Misschien gaat het doen vooraf aan het voelen. Als was het een ritueel.

En later, in de nacht al, in een koude kamer. Je doet de oefeningen, zoals elke dag. Het helpt soms, om aan sommige dingen trouw te blijven.

03 januari 2010

Breien

Er is een nieuwe verbinding om het hoge noorden te bezoeken. Een trein die verder rijdt. En een nieuwe bus. Waardoor er voor dezelfde rit meer tijd in de trein kan worden doorgebracht. Meer boekentijd dus. Er moet iets in de lucht zitten. De jonge vrouw voor me in de bus op de terugweg neemt rustig haar breiwerkje en begint te breien. Tot we bijna aan de plek zijn waar de trein nu begint. De bus laveert door het besneeuwde landschap. Het is lekker warm in de trein. Overstappen in het grote station. De andere trein heeft een koude wagon. Dit keer toch maar niet blijven zitten. Een warmere opzoeken. Die dan nadien het nadeel van een niet sluitende buitendeur blijkt te hebben, waardoor het geluidssignaal de hele rit door zal klinken. Een jonge vrouw komt uit de koude wagon over en gaat op de bank naast me zitten. En ze neemt haar breiwerkje uit haar tas, en begint rustig te breien. Dit moet een teken zijn, van iets. Het is alsof iemand me zegt dat vandaag alles goed zal komen. Vandaag komt de wereld nog niet ten einde.

Enkele dagen eerder. Door de nacht naar huis fietsen. Al in het nieuwe jaar. De wind is altijd goed op deze terugweg. Dat is een troost. Het is de nacht van de blauwe maan. Alsof er een wijsheid te vinden is die alleen op dit moment op me wacht. Die zich enkel nu zal openen. Ze fluistert me toe, terwijl het landschap voorbij schuift.

Soms moet je wachten. Tot de onrust in je lichaam vanzelf weg gaat. Net als verdriet. Soms is het zo, soms kan het alleen zo. Het trekt zich terug.

Ook op die plek. Waar alles gebleven is, behalve ik. De sneeuw en het ijs weghalen. Veilige stroken maken. Met terugwerkende kracht. Ze is er weer. De oude Julia. Ze leunt op mijn arm. Als ik erbij ben kijkt ze niet uit bij het oversteken. Anders ook niet eigenlijk. Maar als er sneeuw is, is het nog riskanter. Het is handig dat ik groter ben dan zij. Zo wordt de arm een betere greep. Stap voor stap door wat glad zou kunnen zijn. Het hangt van mij af. Ze wordt veilig thuis gebracht. Het is weer gelukt. En nu is ze er weer. Ze kijkt naar de stukken waar wat glad was weg is.

Op zoek naar een slijpsteen. De messen moeten scherper worden. Er is een drempel. Alsof voor het eerst een terrein betreden wordt dat tot voor kort niet het jouwe was. Het was het zijne. Alsof alleen het falen zou kunnen wachten. Het zou ook een nieuwe ontdekking kunnen zijn. Iets wordt gevonden. Niet helemaal wat gezocht was. Niet helemaal goed genoeg. Er zal later nog verder gezocht worden. Opnieuw. Misschien is dat zoeken wel wat het andere terrein was. Misschien is het wel meer in handbereik dan gedacht.

De koude winterlucht verandert je handen. Ze laten iets zien wat er tot dan nog niet was. Of wat kon genegeerd worden. Alsof ze de handen zijn die ze zullen worden. En je vraagt je af of er niet nog eerst veel zou moeten gebeuren door die handen van nu voor ze die handen van dan zullen worden. Je zou het willen weten. Alsof je niet zomaar zou mogen wachten op de tijd.

Het overvalt je. Je leest in het boek het verhaal over de vrouw die voor haar man zorgt die zijn geheugen verliest. En je vraagt je af of iemand het zal merken als het jou overkomt, en wie dat dan zal zijn.

Soms denk je dat je geuren kunt vergeten. Tot ze er weer zijn, en je zeggen dat ze niet weg zijn. Ze zijn opgeslagen ergens onder je huid. En het is goed zo.

Dat je iets met water hebt, zegt ze. Het komt steeds terug, zo lijkt het wel. Het is zo.

’s Nachts duikt de zee op, in een woelig moment. Ze vraagt waar je al die tijd was. En je laat het zien. Hier en hier. Ik wist het wel, zegt de zee, maar toch wilde ik het vragen.

02 januari 2010

Koud



‘Kom er maar even bij zitten, het geeft niet. We kennen elkaar.’
‘Nee? Dan is het goed.’
‘Het is wel rustig hier. Ik zit hier graag. Het is alsof alles dan een beetje vervloeit, ook de tijd.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Als je daar bent, zie en voel je de tijd. Je voelt hoe je ouder wordt, hoe de dingen verder gaan, ook zonder jou. En soms krijg je dan kou, heb jij dat niet?’
‘Ja, ik ook. Ik vraag me wel eens af of het te maken heeft met het ouder worden. Vroeger had ik het niet zo, denk ik. Maar nu heb ik soms last van de koude. Alsof die een stuk van mijn lichaam inneemt. Alsof de koude me op iets wil wijzen.’
‘Wat dan?’
‘Ik kan het niet zo goed uitleggen. Soms heb je het, als je nog onrustig bent als je gaat slapen, dat je lichaam maar niet wil opwarmen, wat je ook doet. Het is iets in die aard.’
‘Ja, dat herken ik wel.’
‘Je zou alles wat je bezighoudt moeten kunnen loslaten, het allemaal achter je kunnen laten, om zo je lichaam klaar te maken om warmer te worden. Dat denk ik soms.’
‘En soms kun je de warmte langer vasthouden dan op andere momenten, misschien is daar ook wel een reden voor.’
‘Ik dacht nog daarnet, toen ik op weg was naar hier, aan hoe je herinneringen veranderen. Of misschien niet, het kan allebei zijn. Je hebt beelden van hoe de dingen waren, en daar horen mensen bij. Je verliest er stukjes van, je stelt ze opnieuw samen in je hoofd, misschien onbewust. En dan later zie je die mensen weer, en dan lijkt het ineens alsof niet je herinnering veranderd is, maar jijzelf.’
‘En jij wilt eigenlijk graag alles vasthouden, of niet soms?’
‘Soms wel, dat moet ik toegeven. Er zijn mensen die waarschijnlijk geen nood hebben aan herkenningstekens wanneer ze een plein op wandelen of zo. Het maakt niet zo uit waar ze zijn, ze zullen wel zien waar ze uit komen. Bij mij is het anders denk ik.’
‘Maak je maar geen zorgen. Ik weet wat je denkt.’
‘Heb jij dat nooit, dat je je herinneringen zou willen bijtanken? Er zijn van die momenten waarvan je op het moment zelf of later beseft dat ze belangrijk waren, om allerlei redenen. En later besef je dan dat je beter had moeten kijken of dat je meer vragen had moeten stellen of zo. Of gewoon dat er dingen beginnen te vervagen, stemmen of zo. En dat je dan terug zou willen kunnen gaan om de ontbrekende stukjes weer toe te voegen.’
‘Ik denk dat ik dat te moeilijk zou vinden soms. En misschien vind ik het soms ook wel niet zo erg dat de dingen van me weg drijven, of toch sommige stukken ervan. Waarom kijk je zo? Is er iets?’
‘Nee, ik kijk gewoon.’
‘Zie je de rimpels?’
‘Eigenlijk niet. Ik bedoel: ik zie ze wel, maar ze verdwijnen uit beeld op een of andere manier. Ik kan het niet zo goed uitleggen. Het is goed zo.’
‘Ja, dat zal wel. Weet je, dit is zo’n plek waar de dingen stoppen. Zo voelt het toch. Ik kan hier gewoon zitten zo, en ik hoef verder niets. Vanaf daar wordt het weer anders. Er is altijd wel iets. Er moet iets gebeuren, er wacht iets op mij, wat dan ook. Maar hier niet.’
‘Maar het moet dan wel warm genoeg zijn, of niet?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik dacht ineens dat dit een goede plek zou zijn om verhalen voor te lezen. Het klinkt raar misschien, maar ik zag het ineens voor me. Hoe ik hier zit met een boek en hoe ik voorlees voor jou. We hebben dat eigenlijk nooit gedaan, en toch dacht ik er ineens aan.’
‘Ja, misschien wel. Ik zie het wel voor me hoe het zou zijn. Iets voor een volgende keer. Maar dan moet jij wel een boek uitkiezen.’
‘Dat zal ik doen.’
‘Ik kijk er al naar uit.’

01 januari 2010

Nieuwjaarswens 2010

Als je lang genoeg naar het water kijkt
Zie je waar het kind op je wacht
Waar de rivier de oever betast
En waar het keren begint

En alles wat je zei en zag
Met te korte armen, aarzelend
Door de tijd, en wat je huid
Aan verdwijnen vermag

Misschien komen ze daar naar je toe
De woorden van het blijven, en
Wat het met je doet, en hoe je buigt
Bij het einde van de dag

Je weet het niet, en het is goed zo
Het water is genoeg, hoor je
Jezelf zeggen, voor je het
In je handen neemt


jan