18 november 2006
In de maat van de seizoenen
Net als veel anderen heb ik er lang op gewacht: een nieuwe plaat van Wannes Van de Velde. En nu is het eindelijk zo ver. In de maat van de Seizoenen is sinds enkele dagen uit. De voorbije jaren werd Wannes geconfronteerd met leukemie. Het voelde als een soort opluchting om die plaat in mijn handen te voelen. Ik vermoed dat velen datzelfde gevoel hadden.
Een plaat van Wannes Van de Velde is altijd een soort reis. Een reis tussen verleden en heden, tussen allerlei stijlen, tussen woorden en muziek. En steeds zo onmiskenbaar Wannes.
Het begint meteen mooi met Dublin Bay. Als een prelude van wat moet komen. Maar meteen zijn de dingen daar die nog enkele keren terugkomen: het water, het reizen, het zoeken, de dood. Daarna komt wat we zo graag wilden horen Hier is hem terug. Een prachtig nummer. De zanger heeft het zingen gemist. Want zijn bloed was moe. Maar nu is hij terug. “’ne muzikalen Don Quichot/der lage landen/op zijnen doortocht/ langs de wegen van de taal”. De zanger heeft de dood gezien, nodigde hem uit te doen wat moest, maar de tijd was nog niet daar. De zanger is terug. “’t is een mirakel/ waardat w’hier zijn in beland/ een monument vol onbegrensde/ paradijzen/ misschien absurd/ maar juist daarom zo interessant.” En de zanger blijft.
In het titelnummer In de maat van de Seizoenen voelt Wannes de beweging van de tijd in zichzelf, en het is goed zo. “’t Is een eeuwige beweging/ een onsterfelijke reis/ zonder doel, zonder bestemming/ zonder hel of paradijs.” Het landschap is daarna sterk aanwezig in Verdronken land. Het land tussen nacht en storm en zon en water.
Voor de deur van de taverne brengt de zanger weer naar de wereldzeeën, en de havens die aan de rand ervan lagen. De zeemannen zitten voor de taverne, en vertellen over verlangen en gemis op zee, en al wat wel en niet gevonden werd, “met Ulysses op hun tong”. Van de zee gaat het naar het oude industrielandschap. Wie zou denken dat je een ode zou kunnen schrijven op Charleroi. Wannes doet het. En het lijkt perfect aan te sluiten bij die zee. De stad lijkt een minnares waarin je kunt verdwalen. Het is landschap vol van nationaliteiten, en gehuld in “cette sacrée drache nationale”. Het is een stad van kolen, maar ze heeft duizend kleuren. Verval en verlangen liggen dicht bij elkaar.
In de lege dagen laat het leven zien als mensen onderweg. Waarom ze daar zijn, weten ze niet. Wijs worden doen ze te laat. Maar ook de spijt sterft. Mijnen auto is mijn vrijheid is grappig en ironisch. “En in ons hart klinkt het geluid/ van een moteureke dat draait.”
Gentse impressie begint bijna dreigend. Het lijkt op een traditioneel lied dat a capella zou kunnen gezongen worden, maar waar een modern strijkkwartet tegenaan schurkt, soms verstorend, soms ondersteunend. Het is het verhaal van de ontvoogding van de Vlaamse arbeiders. Er lijkt een lijn in de geschiedenis te zitten. Maar het belfort van de geschiedenis kijkt bezorgd toe “op ’t Vlaanderen van heden/ waar a’t de proleten van weleer/ die felle socialisten/ hun stem vergooien aan ’t vertoog/ van bruin’ opportunisten”.
In La dernière gare du monde klinkt hetzelfde moderne geluid tussen de woorden door. Het eindstation is ook het einde van de wereld, en tegelijk de hele wereld. De zanger kijkt toe. Daarna vertelt hij een verhaal in Havenstad. Een gesproken lang gedicht, met impressionistische klanken ondersteund. De havenstad aan het water is veilig en rusteloos tegelijk. De zanger lijkt terug te kijken op zijn leven. Eenzaam en steeds een beetje elders, en ook verlangend, als een Don Quichot. De tijd, met de wetten van de mens en de ‘vooruitgang’ lijkt geen respect te hebben voor wat deze stad ook was. En tegelijk rust de schoonheid in wat zo lelijk lijkt.
Ingehouden kwaadheid en verworven mildheid zoeken elkaar in Mijn grootmoeder was van den Doel. De polder van Doel had iets van een paradijs. En misschien was alleen al de herinnering aan dat paradijs nodig om in de stad te kunnen blijven. Maar het paradijs moest wijken. “En ik draag vanbinnen/ ‘nen donkeren poel/ want mijn grootmoeder was van/ den Doel.” Daarna volgt er een ontroerend mooi Boontje. Wannes vertelt over een ontmoeting met Boon, en hoe hij voor hem zong in een Erembodegems café. “Nu groeit er gras tussen de stenen/ van de lang vergeten straat/ waar a’t de mensen wouwen/ bouwen aan ‘nen ideale staat/ ‘nen droom van harmonie/ met plaats voor poëzie”.
In De bunkers botst de zanger op de bunkers in het park. Plekken waar mensen ooit moesten lijden. Het is een opstapje naar een nieuwe versie van Oorlogsgeleerden. Zijn schitterende bewerking van Masters of War van Dylan was al langer bekend, maar nu klinkt ze helemaal anders in een nieuw arrangement. Gedurfd en ontregelend.
Wannes sluit af met het sensuele en ondeugende Comme Facette Mammeta. “’k Heb geen zigeunerin van doen/ of geen waarzeggerij/ hoe dat uw moeder u maakte/ weet ik beter, schat, dan gij.” Aan het einde van de plaat kun je op een bepaalde manier weer opgelucht ademhalen. Blij voor deze reis die je nog mocht meemaken.
Wannes Van de Velde blijft integer en authentiek dolen op een plek ergens tussen de traditie en de moderne tijd. Hij doet veel met wortels en vormen van toen, en creëert daardoor een plek in het nu. In die zin lijkt hij eigenlijk erg op Bob Dylan. Hij heeft een prachtige plaat gemaakt, die je alleen maar kunt horen als je er echt naar luistert. De zanger is weer terug, en ik hoop dat hij nog heel lang bij ons mag blijven.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Bij het lezen van deze recentie over Wannes, krijg ik gelijk zin om ernaar te gaan luisteren. bedankt voor de Tip! gelukkig vond ik de weg via www.groeimee.hyves.nl en het Blog van www.kathalijne.hyves.nl
Een reactie posten