10 mei 2020

Cliënt E. Busken

Zo overweldigend chaotisch als de gedachtestroom is in het hoofd van de heer Busken, zo superieur is het taalkunstwerk dat de nieuwe roman van Jeroen Brouwers is. Jeroen Brouwers, die ondertussen 80 is geworden, is duidelijk niet van plan zachtjes weg te deemsteren in een of ander slap afkooksel van wat hij vroeger was. Met Cliënt E. Busken laat hij op grootse wijze nog eens zien wat het Nederlands kan, als het in de handen van Brouwers terechtkomt. Het boek is echter geen gemakkelijke stijloefening. De demonen die huizen in zijn andere romans zijn ook hier aanwezig. Opgesloten in je wankele lichaam en in de tijd razen tegen de dingen, zonder verlossing in zicht. Alleen de taal overwint.

E. Busken is na een lastige val in een gesloten psychiatrisch verpleeghuis terechtgekomen. De roman geeft als een stream of consciousness de autonoom bewegende stroom van observaties en associaties weer in het hoofd van Busken. Sinds hij daar is, weigert hij nog te praten. De dokters weten niet helemaal zeker wat er aan de hand is met hem, denken dat hij mogelijk dement aan het worden is. Hij is ervan overtuigd dat dat helemaal niet het geval is. Hij neemt alles waar, observeert iedereen, piekert en kankert een eind weg, stoort zich aan iedereen. Tegelijk ontspoort de stroom in zijn hoofd ook. Hij kent zijn eigen naam niet meer, weet niet meer zeker of hij een dochter had en hoe haar naam dan weer was. Soms zegt hij dat zijn geheugen niet meer helemaal in orde is of dat hij niet alles hoort. Zijn hoofd lijkt heen en weer te bewegen tussen nevel en werkelijkheid.

Hij zit vastgemaakt in een rolstoel, kan soms nauwelijks het beven of schokken van zijn lichaam controleren. Wie hij was, wordt nergens echt duidelijk. Hij dist allerlei megalomane verhalen op over de belangrijke hooggeleerde functies die hij heeft gehad, over de beroemde mensen die hij persoonlijk kende, over alle talen die hij sprak, de vele publicaties met zijn naam. In zijn hoofd is hij nog steeds bezig met het schrijven van grootse dingen, op hopen papier. Hij klampt zich tegelijk vast aan het blikje met kleurpotloden dat exact op de juiste plaats moet staan op zijn tafel. Vroegere verslavingen aan alcohol en sigaretten waren nog rond. Het roken van de allerlaatste sigaret is een groots verlangen dat op grotesk falende manier verloopt. Een van de medebewoners, een vroegere beroemde actrice, ontfermt zich over hem en haalt hem aan. Op een of andere manier lijkt zij hem te begrijpen in zijn chaos. Maar hij wil helemaal niet dat zij zo dichtbij komt en hem aanraakt. Hij zit evenwel opgesloten in een willoos lichaam.

De manier waarop Busken de ‘gevangenis’ ervaart waarin hij tegen zijn wil wordt vastgehouden, is ontluisterend en vaak ook wrang hilarisch. Psychiaters en psychologen zijn als monsters die uit een schilderij van Jheronimus Bosch komen. Geheel in de lijn van de geldende managementbenadering is Busken een ‘cliënt’. De verzorgenden bewegen in genderneutrale kleren. Soms spreken ze de bewoners aan als kleine kinderen. Vaak doen ze ook gewoon heel erg hun best om vriendelijk te zijn, maar in het hoofd van Busken zijn hun pogingen om hem te helpen met zijn wankele lichaam een eindeloze kwelling.

Naarmate je verder leest, zie je tegelijk de verwarring maar ook de diepe trauma’s in het leven van Busken. Enerzijds merk je dat zogenaamde herinneringen alle kanten beginnen op te gaan. Het is alsof Busken vroeger al, of nu, een groots leven bij elkaar heeft gefabuleerd. Misschien zit hij al heel lang in huize Madeleine, dat weet je niet (en weet hij zelf ook niet). Hij houdt zichzelf bij de les door woordspelletjes, een obsessie met woorden van vier letters en opmerkingen over al dan niet correct Nederlands. Anderzijds komt doorheen die stroom van associaties steeds scherper een beeld naar voor van een pijnlijke traumatiserende jeugd. Een afwezige vader. Een beangstigende moeder. Indië. Of alle elementen kloppen, weet je niet. Hoe zit het juist met die knopenfabriek? Maar je voelt wel de diepe kwetsuren die als een permanente nachtmerrie naar de achtergrond moeten worden geduwd.

Daarmee komen heel wat thema’s samen die ook in andere romans van Brouwers zo aanwezig zijn: de pijnlijke jeugd, het opgesloten zijn, falende mannen die door het leven strompelen, lichamelijke aftakeling, verwarrende liefde. Als lezer zie je tegelijk toch eerst de overrompelende taal. Misschien ontsporen de dingen in het hoofd van Busken, de woorden desintegreren nooit. Zij zijn een soevereine kracht op zich.

Aan de ene kant is dit geen boek dat je even in een ruk uit kunt lezen. Het is op een bepaalde manier zwaar en beklemmend. Je moet het af en toe wegleggen. In het hoofd van Busken voel je je opgesloten en machteloos. Je zou bijna zelfs hopen dat je daar echt in een waanwereld zou zijn, of alleszins een wereld waar dat intense bewustzijn (hoe echt of onecht het ook is) zou stoppen. Regelmatig verlangt het personage ook naar het einde, wat ook blijkt uit de slotzin. Aan de andere kant is die vitale en eindeloze stroom woorden ook enorm aantrekkelijk. Je kunt het ervaren als superieur fonkelend gekanker voor gevorderden. Je kunt ook het immense verlangen voelen om in de taal de tijd te overwinnen, in een magistraal spel met registers en woordkleuren.

Uiteindelijk is het weer de taal die overwint. Een andermaal indrukwekkende Jeroen Brouwers.

Geen opmerkingen: