02 mei 2020

Gedachten 46

Eerst wou je die film zien, voor je verder zou schrijven.

De dag wachtte op het kantelen.

Veel te vroeg wakker worden. Kijken naar het licht dat de dag aanraakt. En draaien.

Rare dromen. In de grijze zone van het wakker worden vermengen ze zich met beelden die terugkomen naar je hoofd, met die ene melodie, met mensen waar je aan denkt.

De pijn in je rug wacht ook.

In de winkel vraag je aan haar hoe het gaat. De stem stuitert een beetje op het plexiglas. Je schrikt even.

De kranten arriveren. Je was al een beetje ongerust.

Het zit al in je hoofd te kolken sinds de vorige dag. Je ziet de woorden, de zinnen. Je ziet wat je wilt dat die zinnen zeggen. De dingen staan al in een structuur in je hoofd. Je moet schrijven nu, het is niet anders. Pas daarna zal je adem veranderen. Het moet uit je hoofd, in de woorden, zij nemen het dan wel over van jou.

Je ziet de structuur met elke zin op het scherm komen. Het duwt zich naar buiten.

(Ergens onderweg, gisteren, wist je: dit moet ik doen. Het is niet anders. De leegte moet even wachten.)

Tussendoor praat je met een vriend. En weer herken je iets in hem. Het is goed.

Je leest een verhaal. Wat ze zegt, ontroert je heel erg. Eigenlijk zou je niets anders willen dan haar even te kunnen knuffelen, en dan samen een beetje verlegen kijken.

De tekst is zichzelf genoeg. De tekst is uit je lichaam. Het is goed.

Je gaat even liggen. Onder het dekentje. Het zal nog even duren, tot het kantelen.

Een vriendin komt aan het terras voor een gesprekje. Je bent zoals altijd zo blij om haar te zien. Het is zo mooi van deze tijd. Mensen die je kent, die je dierbaar zijn en ineens voor je staan. Mensen die je zou willen leren kennen. Ineens zijn ze daar. En het is ineens zo veel. Er lijkt ineens zoveel meer aanwezigheid. Alsof je alles wat meer is dan twee dimensies plots zo intens ziet. Als het mocht, zou je heel lang blijven kijken, alleen maar kijken.

Terug naar het dekentje. Even val je in slaap. Je komt uit aan een andere kant.

De vermoeidheid komt. Je hand trilt. Je rug breidt zich uit.

Je maakt het aanrecht leeg. Alle boodschappen komen op hun plaats terecht.

Het meisje blijft heen en weer fietsen op het plein. Haar fiets is net een klein beetje te groot.

Zoals je dat ook altijd met kinderen hebt. Dat van die dimensies. Het is zo veel. Het maakt je zo klein soms, alsof je zelf maar in twee dimensies bent.

Het heeft iets obsceens. Terwijl er nog elke dag mensen sterven. Terwijl de mensen die naast dat bed stonden stilaan hun totale uitputting beginnen te voelen. Enkele nieuwe regels worden uitgelegd. En meteen zijn er weer al die vragen. Waarom niet net iets meer mag? Je verdraagt het niet goed. Misschien niet dat die vragen er zijn, en dat dat wel normaal zal zijn. Maar de vanzelfsprekende toon waarmee ze geuit worden. De man die zegt dat hij vanzelfsprekend blij is dat hij weer mag gaan golfen. Maar dat hij het toch wel jammer vindt dat hij nu de hele zomer met dezelfde persoon zou moeten gaan golfen. Wat natuurlijk een gigantisch wereldprobleem is, in het licht der dingen.

Misschien ben je gewoon te moe. Misschien is het zaterdag.

Die film met die vrouw. Woorden van haar gaan eigenlijk al zo lang met je mee. Ze hebben je jaren geleden iets doen begrijpen dat zo wezenlijk is geworden voor wie je bent.

Het doet goed haar te zien, haar stem te horen.

Het is alsof je alleen maar kunt wenen. Het troost je en raakt je tegelijk in je diepste twijfels.

Don’t be afraid of your heart breaking up.

Even raakt het aan die vragen die je nooit zult kunnen beantwoorden. Hoe zou het zijn als de dood ineens voor je zou staan. Heb je het goede gedaan in dit leven? Je denkt dat je zou kunnen zeggen dat je het geprobeerd hebt. Tot daar is er al vrede. Maar de vraag naar de moed. Of je, ultiem, genoeg moed hebt gehad om de tijd in de ogen te kijken en te doen wat aan jou was? Nooit zul je het antwoord weten. Soms vraag je je af voor wie of wat het antwoord op die vraag zo belangrijk zou zijn.

Op de rand van de onzekerheid kan het beste en mooiste van onszelf naar buiten komen, zegt ze.

Het is tegelijk mooi om te voelen hoeveel van wat ze zegt al een beetje bij je is. Een beetje toch. En ook dat is goed.

Het is zo groot, allemaal.

Je legt het zachtjes neer. Dat is genoeg voor nu.

De partita’s van Bach.

Geen opmerkingen: