18 mei 2020

Gedachten 62

De dag beginnen met een fijn kaartje van een vriendin uit een andere stad. (En je had haar vorige week nog proberen te bellen.)

Met een glimlach de week in.

De rusteloosheid van de nacht was nog in je schouders.

Lekker doorstappen bij de ochtendwandeling. Het verandert je schouders.

(Iets in deze dag is anders. Alsof je iets meer uit elkaar ligt. Al weet je niet goed wat dat zou willen zeggen.)

Sommige dingen komen steeds terug in de vergadering. (En je begrijpt het eigenlijk niet.)

Je maakt het verslag af waar je vorige week aan begonnen was.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Verhalen over soms goed, soms moeilijk. Een vraag over het verdriet, of het nog gekomen is.

Het is eigenlijk een mooie vraag. Iemand die je vraagt of het verdriet nog gekomen is.

En dat je dan kunt zeggen: een beetje. En dat het later wel terug zal komen.

(Soms zijn je handen in de war, als je hoort dat het moeilijker gaat met iemand die je dierbaar is. En als je breed gaat staan, kun je een plekje uit de wind maken, maar je weet niet zeker hoe ver dat plekje gaat. In je hoofd gaat het tot daar.)

Het fietst wel lekker, denk je.

Zucht. Die automobilisten die het om een of andere reden een aantasting van hun mannelijkheid of zo vinden dat ze even achter een fietser moeten blijven hangen en dus nog liever op een smalle weg ineens voorbij steken en daarmee fietsers op het andere vak in gevaar brengen. (Zoals je zo vaak onder aan de berg ziet gebeuren.)

(Mannen zijn vermoeiend soms.)

Misschien moet de veiligheidsraad ook de instructie geven om het woord momentum bij voorkeur niet te gebruiken, of alleszins spaarzaam. (Het is echt niet nodig dat woord nog meer uit te rollen.)

Het is heel rustig in de winkel. Je maakt nog een kleine omweg om niet meteen op je doel af te lopen. (Anders is er misschien weer iemand kwaad omdat je alleen koopt wat je nodig hebt.)

Je hebt met jezelf een quotum afgesproken. Je mag maar aan zoveel mensen vragen of het goed gaat. Per dag. (Het zou anders een beetje uit de hand lopen.) (Je denkt: misschien denkt zij dat ik niet wil weten hoe het met haar gaat. Het dagquotum is bereikt.)

Die nota die je nog moest schrijven. Vooraf leek het in je hoofd alsof je er veel meer tijd voor nodig zou hebben. Je komt al snel in de post-nota terecht.

(En daar zou het verdriet dan mogen komen.)

(Je hebt ook gevonden hoe je dat filmpje moet maken. Nu alleen nog een interessante kop boetseren.)

Bij het einde van de namiddag even op het terras. Verder lezen in het boek.

Kijken naar alles wat is. (In je hoofd praat je met haar, zij die het boek schreef. Je praat graag met haar in de trein, herinner je je.)

(Het is een tussenplek.)

Het boekenkatern. Het is niet goed voor het kosmisch evenwicht als dat te lang op de tafel blijft liggen. Na het lezen van het boekenkatern verandert je adem.

Terwijl je van buiten weer naar binnen gaat, zie je hoe de dag net een beetje anders is dan de vorige. Je ziet de lege plekken tussen de dingen.

Bij het afwassen zie je iets voor je. De plek waar je niet naar je adem kunt kijken. Misschien nooit meer.

De jongen in het journaal die zegt dat het eten bijna op is.

De man die zegt dat god het wel niet zo erg zal vinden dat hij een masker draagt bij het uitdelen van de hosties.

(Wat zou die ‘niet zo erg’ juist willen zeggen?)

Je feliciteert de buurman die net voor het eerst opa geworden is. Je bent blij voor hem.

Het meisje fietst voorbij. (Het is alsof ze gegroeid is.)

Je hoort iets over een stukje elke dag, en wat dat zou betekenen. Het ontroert je.

De wind is anders, denk je. En het groen van de bladeren aan de boom lijkt donkerder. De varen is zachter. (En de dingen die je niet weet.)

Geen opmerkingen: