29 mei 2020

Gedachten 73

Lichtjes uitgeput aan de woorden beginnen, na een zware dag. De week mag kantelen.

Buiten is er nog altijd veel wind.

Je hoort een liedje dat net alleen nu kon komen, al weet je niet waarom.

Je plooit je lichaam in de dag. De nacht had net iets langer mogen duren, maar het geeft niet.

Je bekijkt nog eens alle documenten voor de vergadering. Je schrijft in je schriftje wat je straks wilt zeggen.

Eerst nog een andere vergadering, met de vrienden.

En dan dus. Je hebt er weken aan gewerkt. Alles staat netjes in de nota, alles zit in je hoofd. Je licht het punt toe. Het punt wordt goedgekeurd. Na dat stuk vertrek je terug uit de vergadering. (Diepe zucht. Glimlach. Kopje koffie.) (Eigenlijk ben je wel een heel klein beetje trots.)

Je begint aan het werk van elke vrijdag. Het is of je telkens een berg over moet. Zorgvuldig stappen, niet te snel. Elk stukje er netjes in schuiven.

Variant in de categorie roepen naar de radio. Wanneer men de woorden mankracht of bemannen gebruikt. MENS moet het zijn, roep je. (De radio reageert niet.)

Het zou kunnen dat je straks, als de avond daar is, je rug zult voelen, denk je. En dat zou dan goed zijn.

Een verhaal komt naar je toe. En je ziet hen, daar in de verte. Week.

Even fietsen en boodschappen. Even langs de boekhandel.

In de andere winkel, aanschuiven aan de kassa. De mevrouw voor je, met een volle kar, vraagt of jij niet eerst wilt. Er liggen maar drie dingen in je kar. (Eigenlijk ben je trouwens niet zo’n karmens, toch meer een mandjesmens, denk je, maar het geeft niet, alles is goed.) Nee hoor, doet u maar. Het is een goede middagmeditatie.

Je prutst naarstig verder. Je bent ongeveer aan de afdaling begonnen, denk je.

Je krijgt een mooi eenhoornberichtje.

(Je verlangt naar doorwaadbaarheid.)

Je ziet twee buurvrouwen hand in hand voorbij komen. Je ziet twee buurmannen hand in hand voorbij komen (dat was eigenlijk een dag eerder, maar de beelden voegen zich samen). Het maakt je gelukkig.

Je stelt vast dat je veel honger had.

Een mooi terrasgesprek. Het is zomaar een cadeau.

Je rug laat zich langzaam voelen. Je mag voorzichtig een beetje uit elkaar vallen.

(Je hebt nog zoveel te doen, de volgende dagen, maar je hoopt op lege plekken, en wachten op een rivier.)

Dance Me to the End of Love. Dat is het liedje.

Even zie je hoe het zou zijn, een trage dans, en dat je dan alle bewegingen zou weten, zou zijn. Dat het even vloeiend zou zijn als het in je hoofd is. En dat je alle tijd zou hebben om telkens te zoeken en te wachten op die beweging, en dat het zou mogen. Dat het even zou blijven, die lege plek waarin je zou kunnen dansen.

(En dan ook zo’n mooi pak natuurlijk.)

Als je wacht, begint je huid te tintelen.

Het is goed dat de dingen zich even neer gaan leggen.

De beelden van de dag die even op de vluchtheuvel gebleven waren, komen nu naar je toe. Ze schuiven door je heen.

Tot waar de wind waait, zou dat hetzelfde punt zijn waar ook het liedje stopt?

Geen opmerkingen: