21 mei 2020

Gedachten 65

Vroeg in de dag. Je had speciaal de wekker niet gezet, zodat je toch een half uur langer zou kunnen slapen (dat mocht wel van jezelf). Je bent, geheel spontaan, nog vroeger wakker dan anders. Zo zal dat altijd gaan.

In je hoofd wordt het een overzichtelijke dag. Met de dingen netjes naast elkaar, niet allemaal tegelijk. Je hebt een klein lijstje klaar.

Gewoon een dag in jezelf verblijven, zou dat ook mogen? (Wie je bent, beweegt en ontsnapt de hele tijd, dus je hoeft niet te tellen in het hoeveelste jezelf je verblijft.)

De dingen die je je had voorgenomen. Je verzamelt zoals elke dag een hoopje links voor de puzzeloefening van vrijdag. Je werkt een tekst een beetje bij. Je past een nota een beetje aan. Je maakt vragen voor een panelgesprek binnen enkele weken. En je schrijft een stuk voor een brief die beweegt door de stad. Het lukt zoals je hoopte. Binnen de eerste helft van de dag.

Een tekst aanpassen is iets dat je met je handen doet. Je kunt niet uitleggen wat dat zou willen zeggen.

Tussendoor wacht je op een beeld voor het stukje dat je de volgende dag moet schrijven.

De hele dag zie je mama’s met kinderwagens voorbij komen. Het is mooi.

Je gaat de bewegende brief wegbrengen. (En het is natuurlijk niet zo dat zonnig weer en een vrije dag kunnen aanvaard worden als een voldoende reden om zomaar te gaan slenterfietsen. Niet dat jij ook maar enigszins de neiging hebt om snel te fietsen.)

Soms ga je fietsen om naar mensen te kijken. In welk evenwicht ze bewegen. Welke verhalen je zou kunnen vermoeden. Hoe ze in de tijd zijn.

Je kijkt naar een aflevering van die ontroerende en tegelijk verstorende serie die vooral in een trein speelt. Daarna dut je even weg. (Je grootvader en je vader deden dat ook vroeger. Misschien lijk je wel op hen.)

Je kunt je nog goed de geur herinneren van je grootvader. De geur van hout. Hoe je als jongetje naast hem zat. Het is moeilijk om zijn stem nog te horen. Dat verwart je even. Misschien is hij wel in jouw stem. Vijfendertig jaar geleden stierf hij.

Je bent klaar om het boek uit te lezen. (Het voordeel van een dag met stukjes naast elkaar. Als het goed gaat, is je hoofd klaar voor een boek.) Je ziet de auteur denken, soms hoor je haar praten. (Haar stem is niet weg.) (Het boek ligt lekker in je handen, de letters zijn mooi.) Een boek heeft een adem. Het is bijzonder die adem te kunnen zien. De tekst beweegt. Het is een beetje alsof het boek op het einde net iets te snel een deur wil sluiten, terwijl de adem trager was, of zoiets. Je moet er nog eens over nadenken. Misschien is dat enkel iets van jou, niet van het boek.

Kijken naar alles wat is. Misschien moet je daar iets mee doen in dat stukje van de volgende dag.

Je krijgt een bericht van iemand die aan je dacht bij het lezen van een boek. Het is een geschenk.

Je verpot die grote plant naar een grotere pot. De aarde is zacht en warm.

De rijst kookt.

Soms vraag je je af hoe oud je bent. Hoe je je eigen tijd moet zien zonder kinderen. Het is het mooie en waarschijnlijk tegelijk verwarrende dat je in je kinderen je eigen tijd ziet, waar je ergens bent. Soms lukt het om jezelf te zien als het geduldige slib van alles wat er aan dit nu voorafging. Soms is het alsof de tijd rondom jou in een duisternis is verdwenen. Zoals dat moment als je door een donkere tunnel stapt, ergens in het midden, wanneer heel even de zwaartekracht weg lijkt te vallen. Je ziet de mama met haar baby in de kinderwagen voorbij stappen. Ze neuriet een liedje.

In je hoofd probeerde je de verhalen en dus de tijd van je grootvader aan jezelf toe te voegen. Alsof je zo een veilige plek in de tijd kon krijgen.

Roepen naar het journaal, aflevering elfendertig.

Seriously?! Tien minuten beschouwingen, als hoofdpunt, over tweedeverblijvers? Het feit dat er geen overrompeling is, is ook al nieuws. Al is die man die zijn ruiten zorgvuldig staat te wassen wel ontroerend. (Wie komt er trouwens op voor de derdeverblijvers?)

Seriously?! Na die hele, behoorlijk vernietigende maar glasheldere analyse van het onbegrijpelijke van het niet inzetten van meettoestellen om fijn stof te meten, zou je op zijn minst enige deemoed of toch een intelligente uitleg verwachten van de minister. Ze komt niet verder dan het woord regelneverij, in een antwoord dat ook nog eens met lichte irritatie gebracht wordt.

Die wonderlijke gitarist. Er is een warme eenzaamheid in hoe hij speelt. Er is iets van pijn in die heel zachte ronde noten. Zijn muziek past bij stille avonden.

En iets met kinderen.

Geen opmerkingen: