06 mei 2020

Gedachten 50

Iets met je vingertoppen. Iets met nog geen vers eelt.

Alleen daar mag het, denk je.

Sommige dingen maken je al moe op voorhand. Het zal weer blijken. Of misschien ligt het gewoon aan jou.

Je optimaliseert het lijstje van dingen die je nog moet doen voor het werk. De illusie van controle over de werkelijkheid.

Je stelt vast dat je de vorige dag zomaar volle melk hebt gekocht in plaats van halfvolle, wat natuurlijk een extreme verwennerij is. Die zal moeten gecompenseerd worden met een of andere versterving. De genade is nog niet jouw deel.

Het nummer 50. Het maakt je een beetje zenuwachtig. Alsof je dan naar een ander level gaat of zo, en stilaan echt wel gedachten zou moeten hebben.

Getallen. Je stelde toevallig vast dat je vorige week je tweeduizendste stukje schreef. De gedachte verwart je een beetje. Hoe hoog zou die stapel zijn? Vier pakken papier, basically. Met enkele mooie zinnen, en veel verlangen naar schoonheid. Dat is ook al iets. En af en toe mensen die een klein beetje moeten glimlachen, wat de ultieme betrachting is.

Een fijn gesprek. Ze was weken afwezig, gaat nu terug aan het werk. En je bent zo blij dat je haar op je scherm kunt zien.

Bij het fietsen merk je het. Er zijn meer mensen onderweg. Er gebeuren allerlei dingen. Geluiden. Het zal wel goed zijn, en het maakt je ook een beetje droef.

Van in de verte kijken hoe lang de rij aan het tuincentrum is, voor die zak potgrond. Je voornemen om volgende week nog eens terug te komen. En dan voor echt.

Je knutselt verder aan het verslag. Echt extreem opwindend kun je het niet noemen. Al zal het wel fijn zijn als het klaar is.

De fietskoerier belt aan. Of je een pakje voor de deur van een bovenbuur zou kunnen leggen. Hij zegt dat hij weet dat hij bij jou moet zijn altijd. Je bent dan toch de conciërge.

Ondertussen neemt de eerste minister op de radio het woord. Netjes op tijd. Rustig. Beginnen met een sorry. (Alleen dat al, je ziet het anderen niet doen, anderen die zich zelf natuurlijk wel ECHTE leiders vinden.) Ze legt het uit, dat het ingewikkeld is, en dat elke stap een risico is, en dat ze weet dat elke stap voor sommigen een teleurstelling zal zijn. (Je hoopt alleen de hele tijd dat die journaliste op de radio haar mond zou houden en er niet de hele tijd tussendoor praat zodra het in het Frans gaat. Waarschijnlijk is dat wel goed voor mensen die moeilijk Frans verstaan. Je weet dat je in de eerste plaats aan die mensen moet denken. Maar het maakt je toch een beetje droef.)

Waar je niet tegen kunt, eigenlijk. Maar het zal waarschijnlijk ook jouw afwijking zijn. Dat er altijd onmiddellijk moet gereageerd worden. Zwijg nu gewoon even, denk je. Laat het gewoon even binnenkomen. Denk rustig na. Besef dat dit al een grote stap is, met veel risico’s. Wees blij dat dit al kan, wees een beetje nederig. Nee hoor. Onmiddellijk komen de commentaren. Waarom mag ik dit niet? Waarom mag dat wel en mag ik dit niet? Waarom moeten ze daar vier uur over vergaderen? Het maakt je zo moe. (Misschien was je al moe, dat kan ook.) (Een of ander stemmetje in je hoofd roept iets over ondankbare kinderen.)

Je werkt verder.

Je krijgt een bericht van de massagemevrouw. Ze begint weer te werken. Verwarringskortsluiting. Je antwoordt haar dat je haar binnen enkele weken zult contacteren voor een afspraak. (Zo kun je niet meer terug.)

Het verslag is klaar. De laatste bladzijde was de vervelendste.

Op het terras de boekenbijlage lezen.

Zin hebben in. Muziek. De piano. Je speelt een stukje. De toetsen voelen goed. De gitaar. Eigenlijk wil je de gitaar. Het lijkt zo lang geleden. Misschien zal de gitaar wel kwaad zijn. Het valt mee. Je hoort jezelf zingen. When the roll is called up yonder. Je vingertoppen moeten weer even wennen aan de snaren. Won’t you come see me, Queen Jane. Het is een beetje zoeken naar het ritme van de akkoorden, en die tussendingetjes. Listen to that cold whistle blow. Je moet er even de plaat bij halen om terug goed te weten hoe het ging.

Halverwege krijg je telefoon. De gitaar blijft terwijl dicht bij je. Hij zegt dat je nog een tijdje verder zult moeten schrijven. En als hij dat zegt…

Honger. Het is lekker. (Het is eigenlijk echt lekker.)

De eerste minister zit in het journaal. De journalist zou kunnen zeggen dat hij het wel sympathiek vond dat zij zich verontschuldigde voor de vorige keer en zelf een grapje maakte over een powerpoint. Toch niet. Hij wil weten hoe het komt dat wat nu wel ging de vorige keer niet kon. (Je roept iets.) En ook als daarna die andere vrouw komt, die ook rustig uitlegt wat de dilemma’s zijn. (Het is weer hetzelfde in je hoofd, zoals altijd. Alles wat hij vraagt zal wel terecht zijn, zal wel weerspiegelen wat heel veel mensen willen weten. Alles zal wel goed zijn. Het zal wel aan jou liggen. En toch denk je weer: zwijg eerst even, denk eerst even na, probeer het te vatten, probeer de wankele situatie te begrijpen, denk even niet aan jezelf, probeer niet zo snel mogelijk alle 174 dingen te bedenken die nog niet mogen of duidelijk zijn, … Het is iets dat heel subtiel is, iets in de toon of zo. Het heeft iets met stilte en breekbaarheid te maken, denk je.) Het maakt je zo droef.

En het meisje fietst ook vandaag nog steeds op en neer.

De buurvrouw die je al weken niet meer zag, komt blijkbaar even langs om spullen op te halen.

Tijdens het klappen hoor je dat iemand een schuchtere poging doet om klanken uit een trompet te krijgen.

Je staat voor de platenkast. Wie kan je nu troosten? Het wordt Joe Henry. Die ongelooflijk mooie plaat. Je rug jankt, maar je lichaam wordt weer zachter. Dat laatste nummer legt alles zo mooi neer. God Only Knows. Je hoorde het hem ooit zingen. I’ll try to be your light in love, And pray that is enough for now.

Straks ga je naar de maan kijken, denk je. En dromen van een dans.

Geen opmerkingen: