13 april 2020

Gedachten 27

Raar, het voelt als een extra dag. Je kunt lekker doorwerken aan enkele dingen.

Je bent er blijkbaar goed in geworden om dingen tegen jezelf te zeggen die je ook gelooft. Dit is een weekenddag. Dit is een extra dag. Dit is een werkdag.

Misschien kun je nog lange lijstjes maken van dingen die je tegen jezelf kunt zeggen en die je dan ook gelooft. Voorstellen worden ingewacht.

Je zoekt het woord inwachten op in je mooie dikke Van Dale.

Soms kijk je ernaar, naar dat mooie grote woordenboek boven op de kast, naar wat is. Gewoon weten dat daar zoveel woorden zijn. Ze zijn er. Rustig.

De meneer in het nieuws. Hij vertelde dat het weer meezit nu, omdat het koud is. Hij liet merken dat hij kwaad is. En tegelijk denk je: is hij nu nog magerder geworden? En je ziet: hij heeft mooie ogen. Er is een zweem van vermoeidheid over die mooie ogen.

Er zijn verschillende klaptechnieken, merk je iedere avond. Er is een volle, wat bollige vorm. Er is er een die iets platter is, en droger klinkt. Er is een smalle, die een beetje kleppert.

De koude wind is stevig bij het fietsen. De wind lijkt met je mee te draaien. Om een optimaal effect te krijgen. Ongetwijfeld.

Terwijl je naar beneden bolt, rijdt de papa met zijn twee kindjes naar boven. Het jongetje rijdt glunderend zo ver mogelijk weg van zijn papa. Kijk papa, kijk naar mij.

Zo van die mensen die zelf beginnen te bakken. En dan een foto van hun vers gebakken eclairs de wereld in sturen. Je bent ongetwijfeld heel blij voor hen. En je ziet eigenlijk ook wel hoe die eclair zou smaken, als die zich nu min of meer bij jou zou bevinden. Waarna je tegen jezelf zegt dat het goed is in het kader van de zelfopvoeding dat die eclair niet bij jou is. Wat je bijna ook gelooft. Min of meer.

Misschien hebben die mensen een pedagogische opdracht in deze dagen.

Je vordert stap voor stap in de tekst. De stukken waar je het meest schrik voor had, zijn klaar. Ze liggen ondertussen aan de andere kant van de piek.

Soms is het alsof je bij elke zin die je schrijft in je hoofd minstens tien wurmelende zinnen ziet die er allemaal ook bij zouden willen. Minstens. Je bent streng.

Niet opjagen, het ritme van de tekst blijven volgen. Je gelooft het.

Je hoort de vrouw, hoe ze op haar viool de partita speelt. Je hoorde haar op de radio. Ze vertelde over het orkest. En het was zo mooi. Je werd week. Die ene cantate die ze koos ben je direct gaan zoeken in je kast. Om er dan drie keer na elkaar naar te luisteren.

Zou week worden gemakkelijker zijn in een weekend?

Je bureaustoel is uitermate geschikt voor kleine tussentijdse wiebelmeditaties.

Dat flesje om je kookplaat mee schoon te maken is bijna leeg. Is bedoeld voor dagelijks gebruik. Je hebt jezelf ervan overtuigd dat die interval in geval van crisis mag worden aangepast. Toch is het flesje bijna leeg. Gelukkig doet de kookplaatcontrole-unit geen huisbezoeken momenteel.

Aan de boom voor je terras komen groene plukjes.

Je ziet het nog. Je vertrok ’s ochtends, er was niets. Je kwam terug ’s avonds. Je stond te kijken. Die boom was er toch nog niet vanmorgen?

Die ene plant op je terras heeft zich precies lateraal verspreid. Een cultuur van verbreding.

Je kijkt naar de stilte in je handen.

Je buigt je hoofd.

Het is.

En de dag legt zich neer.

Geen opmerkingen: