14 april 2020

Gedachten 28

De meneer die de lift komt controleren belt aan en zegt wel zeventien keer dankjewel, of zoiets.

De dag voelt als een andere dag dan gisteren. Je zou niet weten wat dat zou willen zeggen.

Tijdens het ontbijt beginnen te roepen tegen de krant. Je houdt er niet zo heel echt van, eigenlijk, die mensen die op gewichtige wijze, alsof ze iets geweldigs aan het doen zijn, beginnen over ‘leiderschap’ (lichtje pompeus uitgesproken), en dat we daar zo’n nood aan hebben. Om een of andere reden zijn het altijd venten die daarover beginnen. En – waarschijnlijk om dezelfde een of andere reden – wordt het begrip leiderschap al snel geïnterpreteerd als iets dat best door een man gebeurt. Je zegt tegen jezelf dat er ongetwijfeld ook wel interessante beschouwingen uit te werken zijn over de rol van enerzijds de politici en anderzijds de experts. En toch. Je denkt weer, onder meer, aan die meneer uit een stad ergens in het noorden van het land, die bij wijze van (officieel dan toch) zelfopoffering wel bereid was de leiding van het hele land op zich te nemen, want het was nu toch wel tijd dat de echt belangrijke politici op het veld kwamen. Fijn voor hem dat hij zo over zichzelf kan denken, als behorend tot een aparte categorie van superieure mensen of zo. Het zouden, om een of andere reden, denk je in zijn redenering waarschijnlijk wel allemaal venten zijn (echte venten natuurlijk). De vermoeiende venterigheid gulpt uit alle verklaringen over het ‘zwakke’ leiderschap van die ander (een vrouw dus). En die belangwekkende vent, teleurgesteld dat hij toch niet spontaan door iedereen op het schild werd gezet, zal dan zelf graag fotootjes posten die zeggen dat je eigenlijk niet moet doen wat de aangeduide leiders zeggen dat je moet doen. Als ik niet mee mag spelen, dan wil ik nog liever het spel verbrodden. Iets in die aard. Al die beelden komen in een flits door je hoofd terwijl je de krant ziet. De professor in kwestie, van het ventelijk geslacht, vindt dus dat er meer leiderschap nodig is. We hebben nood aan een Churchill. Zucht. Even roepen dus. Maar verder was het wel een fijn ontbijt.

’s Avonds in het journaal zien dat er vermoeiende venten zijn die van zichzelf vinden dat ze nog Churchiller dan Churchill zijn. Veel respect hebben voor de journalisten die daar in dat zaaltje zitten en elke dag opnieuw de buiten categorie hallucinante vertoning moeten ondergaan en toch niet met allerlei dingen beginnen te gooien.

In het algemeen kan men zeggen dat venterigheid niet zo’n goed idee is.

Maar verder was het wel een zeer fijne dag, denk je.

De tekst is basically klaar, hoor je jezelf ineens zeggen. Het zal dus wel zo zijn. Er moeten nog eindeloos veel eindnoten in, maar eigenlijk is de tekst klaar.

(Innerlijke dialoog.) Jean, de tekst is wel een beetje langer geworden dan je had voorzien. Ja Jean, dat is zo, maar op elke pagina wou ik eigenlijk tien keer zo veel schrijven als ik gedaan heb, dus valt het eigenlijk nog geweldig mee en is het eigenlijk een extreem korte tekst, basically. Jean, zucht.

(Innerlijke dialoog.) Jean, is die tekst eigenlijk wel goed? Geeft die blijk van enige vorm van inzicht of consistentie? Gaat het eigenlijk wel ergens over? Jean, goede vraag. (Jean en Jean zijn allebei in dubio. Tijdens het koken.)

Jean en Jean, dat is een beetje zoals I and I, in dat liedje van den Bob. Dan is het misschien al minder erg.

Eindeloos veel eindnoten, op een of andere manier kan dat niet.

Dat bordje bij de apotheek. Maximum 1 persoon binnen. Even in de war. Niet meer dan 1 persoon binnen. Dat zou kunnen. In je hoofd lijkt het zo te zijn dat als er een maximum is er ook een minimum is, dat toch groter is dan 0. Het voordeel van alleen wonen. Dat er niemand in huis is die jij zou kunnen lastigvallen met die vermoeiende onzin.

Aan de buurvrouwen die je ziet vertrekken om even te gaan hollen begin je een heel klein beetje te zien dat de kappers niet verpletterend actief zijn. Wat verder helemaal niet erg is natuurlijk.

Jeroen Meus bakt koekjes. Hij heeft het over die blikken dozen vroeger. Met van die koekjes met zo harde suiker op. In van die gekartelde papiertjes in de doos. En wat daar nu ook weer de naam van was? Flits in je hoofd. Danish Butter Cookies!

De priester met zijn megafoon die elke week de oudjes moed gaat inspreken. Met dat grote bord, mee gedragen door de vrijwilligster van het parochieteam. De kleurige letters. En dan enigszins uit de toon vallend, die blinkend grijze supertape boven op het bord. Analoge ontroering.

Je denkt aan die mannen en vrouwen uit de documentaire de vorige avond. Over de bevrijding. Die oude man die toen officier was, toen ze rond die kerk aan het vechten waren. Hoe hij, negentien, een brief moest schrijven aan ouders die hun zoon verloren hadden. Die oude maar nog heel kwieke vrouw, die op het kerkhof de gezichten van alle mensen ziet die daar liggen.

De vrouw in het journaal. Over de oude mensen binnen. Dat velen van hen sterker zijn dan we denken. Dat ze al twee oorlogen meegemaakt hebben.

Die oude Britse man, 99, oud-officier uit de oorlog, die achter in zijn tuin heen en weer loopt met zijn rollator. Om zo geld in te zamelen voor de NHS. Zijn plan was om dat 100 keer te doen voor hij 100 wordt, eind van de maand. Het zal zeker lukken.

Geen opmerkingen: