21 april 2020

Gedachten 35

Wachten op een zin. Wiebelmeditatie.

Denken aan het gezicht van die vrouw in die geweldige serie. Werelden. (Als je haar zou tegenkomen, zou je waarschijnlijk te bang zijn om iets te zeggen.) (Met Penélope Cruz heeft dat ook lang geduurd.)

Het toch ook wel een prettig vooruitzicht vinden dat Petrik en Jehan zich weer zullen laten zien. Vooral daar aan die grenspost.

Als het licht verkeerd staat zien dat de ruiten toch al terug niet meer helemaal schoon zijn. Terwijl je nog zo had gezegd, terwijl je er doorheen keek, dat dat niet de bedoeling was. Enerzijds helpt dat, qua boeddhisme, om te leren aanvaarden dat je uiteindelijk nergens controle over hebt. Anderzijds zou het dan weer gemakkelijker zijn om jezelf te leren om illusieloos te leven als die ruiten dan ook volledig transparant zouden zijn.

Misschien kan alles een uitnodiging tot wijsheid zijn.

Door het verversen van de lakens op het bed bleef er ineens nog maar weinig over van de wastriomf. (Alles komt terug. Zal ook wel een wijsheid zijn.)

Je zou zelfs zeggen: een heel stevig windje. (En toch zijn er nog altijd mensen die echt wel te traag fietsen, denk je, eigenlijk, ook al is het niet politiek correct om dat te denken, waarschijnlijk.)

Die man die zijn broer verloor toen de V2 op die cinema viel. Hij hoorde het pas weken later van zijn moeder. Hij praat nog steeds tegen zijn broer.

Even twee geweldige mevrouwen op weg helpen in het videovergaderen. Die ene zegt tegen jou dat je zo geduldig bent. Wat volgens sommigen een gave is die zij niet bezit. Zij is ook een van die sommigen.

Een mooi gesprek. Iets over de demonen. Een traan.

Het blijft je fascineren. Hoe de woorden in de krant rustig op jou wachten. (Er is een krant voor bij het ontbijt en een krant voor ’s middags. Voorspelbare structuur. Dat zou belangrijk zijn. Is ook spreiding van lekker.)

De verschillende loopstijlen. De verschillende looppakjes. Sommige zijn net iets sierlijker dan andere. (De zon helpt om overal het goede in te zien, terwijl je aan het fietsen bent.)

Je hoort de plaat die je zo eindeloos vaak draaide, toen, toen je in het ziekenhuis lag.

(Je denkt ineens terug aan die verpleegster in opleiding, die kwam vragen of ze op jou haar examen mocht doen.)

Het zou overigens fijn zijn – zo in het algemeen – als men – zo in het algemeen – het woord front voor een tijdje, zeg maar een lang tijdje, niet meer zou gebruiken. Dat zou overigens ook goed zijn voor de wereldvrede. In het algemeen.

Er zijn mensen die er zo ongeveer een heel leven voor nodig hebben om hun lichaam te leren dat er mensen zijn die je misschien wel kunt vertrouwen, dat er mensen zijn die niet alleen maar iets van je willen, die niet alleen maar willen toe-eigenen. Ze hebben zichzelf een beetje geleerd dat de woorden die in hun huid geschreven zijn, zouden kunnen vervagen, misschien wel verdwijnen. Ze hebben zichzelf geleerd om in afwezigheid te zijn. Ze hebben na lang prutsen een plek bij elkaar geknutseld waar de wind niet zomaar komt, waar sommige mensen zomaar mogen komen. Ze keken naar de dans van hun lichaam. Zoals een golf in de zee geduldig verzameld verlangen is. Ze horen het, en de antennes in hun lichaam kunnen niet anders dan registreren, de hele tijd, dat alles, en nu officieel, onveilig is. Het is niet dat je zou moeten leren zien wie gevaarlijk is en wie niet. Men zegt dat je ervan moet uitgaan dat iedereen gevaarlijk is, dat je zelf gevaarlijk bent. Net wat je had geprobeerd te ontleren. En je weet waarom men dat zegt. Je weet wat de verklaring is. Je weet waarom het goed is. Dat is wat je probeert uit te leggen aan je lichaam. Er zijn mensen die dat proberen. Ze zijn zacht en kwetsbaar en bang en verward en geduldig. Ze weten dat ze graag gezien zijn, minstens door net genoeg. En toch. Soms denkt hun lichaam dat alles nieuwe leerstof zal zijn. Soms vertrouwen ze erop dat de herhaling wel zal volstaan.

De man en de vrouw op hun skates, op het plein. Ze proberen overeind te blijven.

De mooie filmpjes van de kleine kinderen die iets willen zeggen aan hun oma en opa. Week.

Je kijkt naar je handen.

If this were the last night of the world, what would I do.

Je had een Walkman, die een vriend je geleend had voor daar. ’s Avonds, in dat bed, toen, terwijl er altijd wel ergens geluiden waren in de gang. Je liet dat ene lichtje naast je bed ook aan. En de beer was daar ook. En dan dat liedje.

Het is mooi, hoe de avond valt, denk je.

Geen opmerkingen: